781 27 NOVEMBER 1969. kan worden, omdat dit mijns inziens ook nodig is voor onze onderhan delingspositie. Naar mijn mening zou het dwaasheid zijn naar Defen sie te stappen en te zeggen dat wij zo graag die Chassé Kazerne willen hebben. Als er dan wordt gevraagd wat wij ermee willen doen moeten wij zeggen dat wij dat niet weten, maar dat wij haar wel graag willen hebben. Ik geloof dat wij een figuur zouden slaan en dat men ons nau welijks ernstig zou kunnen nemen. Het ligt uiteraard in de bedoeling ook deze terreinen - op welk moment hangt dus af van hetgeen ik zojuist heb gezegd - te betrekKen bij de ontwikkeling van de kern van de bin nenstad binnen de singels. Welke functies daaraan moeten worden toe gekend hangt af van het onderzoek dat op het ogenblik geëntameerd wordt. Dit lijkt mij het verstandigst en ik geloof dat wij niet in paniek moeten raken wanneer wij die militaire terreinen morgen of overmorgen nog niet hebben. Dit is een geleidelijk proces, zoals in het verleden in feite reeds is bewezen. Wij hebben de Claudius Prinsenlaan uitein delijk over militair terrein kunnen aanleggen. Wij hebben het Turfschip en de bowling kunnen bouwen op militair terrein. Ik stel mij voor wanneer wij op kortere termijn in een ander deel van de stad bestem mingsmogelijkheden zouden zien - ik denk daarbij meer in het bijzon der aan de Fellenoord - dat het dan zinvol is met de militaire instan ties daarover van gedachten te wisselen. Ik geloof dat ik hiermee twee punten heb behandeld die in alle beschouwingen meer of minder aan de orde zijn geweest en dat het het beste is dat ik nu de overige vragen die in die beschouwingen zijn ge steld ga beantwoorden. De heer Van Loon en naar ik meen ook de heer Van der Zwan heeft iets gezegd over de bilaterale overeenkomst met Prinsenbeek. Hij heeft de gedachte uitgesproken dat waarschijnlijk in de december- vergadering een besluit zal kunnen vallen met betrekking tot het bouw rijp maken van de grond in de Haagse Beemden. Wij hopen dat met hem. Ik weet niet of hij niet in zijn verwachtingen teleurgesteld zal worden, want uiteraard moet het overleg worden hervat na de afwijzing door de raad van Prinsenbeek. Dit brengt mij tot een punt dat in feite bij het bouwbeleid thuishoort en waarover door verschillende leden van de raad opmerkingen zijn gemaakt, o.a. door de heer Kroon, namelijk dat wij in Breda in een heel vervelende situatie zijn komen te verkeren omdat wij op ons eigen grondgebied figuurlijk gesproken bijna geen vierkante meter meer over hebben waarop wij nog huizen kunnen bou wen. Nu zijn er, ook in deze raad, mensen die zeggen: kijk, daar heb je het nou, men gaat annexeren en dus kan men niet bouwen. Als men niet ging annexeren, maar aan tafel ging zitten en met die andere ge meenten ging overleggen, had men dit probleem waarschijnlijk niet gekend. Dit is een opmerking die ik kan begrijpen van iemand die de gehele voorgeschiedenis niet heeft meegemaakt en dus ook geen kennis van de feiten kan hebben. Wat is namelijk het geval? De raad van Bre da heeft in 1964 vrijwillig en in overeenstemming met de raad van Prinsenbeek besloten tot gebiedsruil. Zowel Prinsenbeek als Breda zijn daarmee akkoord gegaan. Het resultaat is geweest - dat ging niet van Breda uit en ook niet op verzoek van Breda - dat van hogerhand werd

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 781