797
27 NOVEMBER 1969.
opgericht de Stichting Instituut voor Onderzoek van Overheidsuitgaven
onder voorzitterschap van Professor Goedhart en ook daarvan zijn de
eerste publikaties al verschenen. Wij hebben reeds contact gehad met
dit instituut, om te zien of daaruit voor de gemeente zinnige methodie
ken en aanwijzingen kunnen voortkomen. Tot nu toe moeten wij echter
constateren dat er wel veel over geschreven wordt en dat er dus mis
schien wel veel visie is, maar dat de ideeën nog nimmer zijn toegepast
in een gemeentelijke overheidshuishouding. Het lijkt mij ook nuttig
kennis te nemen van de ontwikkelingen zoals die zich in Amerika en
Engeland op dit vlak voltrekken, waar zich bijvoorbeeld het verschijn
sel voordoet dat de middelen worden toegewezen aan portefeuilles, met
een grote eigen verantwoordelijkheid voor de portefeuillehouder^. Ik
moet u zeggen dat wij op dit moment geen oplossing weten voor net
probleem. Wij doen het daarom nu op deze wijze, dat wij, uitgaande
van de centrale gedachte dat wij met de beschikbare middelen zoveel
mogelijk moeten bereiken, trachten te bereiken dat de middelen zo
doelmatig mogelijk worden besteed. Daarnaast worden in het contact
tussen de wethouders van financiën van Eindhoven, Den Bosch, Nij
megen, Tilburg en Breda verschillende uitgavencategorieën op elkaar
fetoetst voor het berekenen van kostendekkingspercentages, omdat
et ons nuttig lijkt na te gaan welke mogelijkheden er zijn voor het
kostendekkingsprincipe. Ook dat is een gegeven dat in bepaalde sec
toren aan de orde zou kunnen komen.
Er zijn namelijk drie categorieën die in dit kader van belang
zijn, te weten de uitkeringen van de rijksoverheid, de belastingen op
gemeentelijk niveau en tenslotte het hele vraagstuk van de tarieven
die kunnen worden gevraagd voor de voorzieningen die de gemeentelij
ke overheid worden geboden. Bij dit vraagstuk kan dan tevens de vraag
aan de orde komen of die tarieven op kostprijsbasis moeten worden
vastgesteld, dan wel of zij moeten worden gezien als een kleine tege
moetkoming in de werkelijke kosten. Dit zijn vraagstukken waaraan
noch de raad, noch de wethouder van financiën en het college zich
kunnen onttrekken en die naar mijn mening dan ook permanent in de
begrotingsvergaderingen van de raad aan de orde zullen zijn, maar dit
geeft dan ook zin aan de begrotingsbehandeling. Naar mijn mening
zullen wij namelijk steeds weer opnieuw de aanpassingen moeten heb
ben die het mogelijk maken een gemeentelijk beleid te voeren. Men
kan nu wel van ons verlangen dat wij vandaag een maximum vaststel
len en dat wij daar nooit meer bovenuit zullen gaan, maar die toezeg
ging kan het college naar mijn overtuiging zeker niet doen.
Ik wil hierbij nog een kanttekening maken. De inkomsten zijn
bepaald nog niet opgetrokken tot het maximale niveau. Als men de
redenering opstelt, zoals o. a. is gedaan door de heren Kroon en Van
Loon, dat de minimale hoogte die de minister hanteert om voor de
aanvullende bijdrage in aanmerking te komen tevens de maximale
hoogte is, dan geloof ik dat dat niet klopt. Het zou mogelijk zijn - ik
zeg niet dat het zo is en er is ook niet een dergelijk voorstel van het
college, ik wil alleen het vraagstuk aansnijden - dat het college en
de raad van mening zijn dat het de moeite waard is iets boven dat be
drag uit te gaan, om daarmee de eigen autonomie voor een bepaald