27 NOVEMBER 1969. 798 pakket van uitgaven te kunnen handhaven. De personele belasting bij voorbeeld kent geen wettelijk maximum. Voor de straat- en rioolbe lasting wordt als een billijke bijdrage 80% van de kosten aanvaardbaar geacht, maar de opbrengst blijft daar belangrijk beneden. Het reini gingsrecht, waarvoor nu een bijdrage wordt gevraagd, zou eventueel volledig kostprijsdekkend kunnen zijn. Ik vraag hierover nu geen uit spraak van de raad, ik leg alleen het probleem op tafel, opdat u weet dat er ook voor dat bedrag mogelijkheden zijn de inkomsten te vergro ten. Ik meen dat men er recht op heeft die mogelijkheden te kennen. De heer Van Loon heeft een vraag gesteld over de kwestie van de vergelijking van de begroting met de werkelijke uitkomsten. Dat gebeurt bij het presenteren van de rekening, waarbij men een zeer uitvoerige vergelijking vindt van de primitieve begroting met het uit eindelijke resultaat, misschien zelfs wel té uitvoerig, te veelomvattend en gedetailleerd. Men moet niet denken dat wij de raad dit alles zou den willen onthouden, maar ik vraag mij wel eens af of beperking en een scherpe analyse, toegespitst op de hoofdpunten, wellicht het in zicht zouden kunnen verbeteren. Het college wil daar wel aan mede werken, maar wij hebben gezegd dat de rekeningen allereerst op tijd moeten komen en daardoor die vergelijking in een actuele situatie mogelijk maken. Onze aandacht is er in de afgelopen jaren daarom duidelijk op gericht geweest de rekeningen tijdig bij de raad te krijgen. De rekening 1968 is intern afgesloten, de bespreking met de accountant heeft plaatsgevonden, de planning met de accountant is ook al vastge steld en wij stellen ons voor in het voorjaar van 1970 de rekening 1968 te presenteren en zodoende het volgende college wellicht in staat te stellen de rekening 1969 ook nog in 1970 te presenteren. Als wij op deze wijze de taak van het volgende college iets hebben kunnen verlichten, zou dit mijns inziens toch al een belangrijke bijdrage zijn geweest. Vervolgens is het vraagstuk van de^seryes aan de orde. Het eerste punt dat daarbij aandacht verdient is de vraag of de bijschrijving van de rente van de reserves een heilig gegeven is,. Hierop zou ik zon der meer ontkennend willen antwoorden. Het is geen heilig gegeven, maar een bijzonder oud gegeven waartoe de raad zelf heeft besloten. De heer Kroon, die deze vraag heeft gesteld, heeft destijds zelf deze beslissing mede genomen. Ik. weet niet of hij voor of tegen was, zover heb ik het niet nagekeken, maar hij was toen wel al lid van de raad. De heer Van Loon had hierover ook nog een vraag. Hij had wat moeite met de wisseling van de rentebijschrijving. Er is echter een besluit ge weest en ik meen dat zelfs tijdens deze zittingsperiode bij de behande ling van de reserves nog eens is verteld dat het een beslissing van de raad is geweest de rente van de algemene reserve vrij te mak.en, omdat die reserve, als men die in het budget opneemt en als dekkingsmiddel ge bruikt, daardoor onvrij wordt in die zin dat als men de rente gaat ge bruiken men tevens het dekkingsmiddel van de rente in het algemeen budget verliest. Dit is de reden geweest de rente bij de algemene reser ve bij te schrijven. Wanneer men daarnaast spreekt over het bedrag van 56 miljoen moet ik zeggen dat daar natuurlijk een aantal reserves in zit die niet tot de algemene reserve kunnen worden gerekend. Men weet dat de rente van de saldireserve in het budget wordt gebruikt. Het is

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 798