27 NOVEMBER 1969. 802 sector sociale zorg zou een dergelijke oplossing mogelijk zijn, ik vind het inderdaad juister als dat zou gebeuren. Ook bij het onderwijs zien wij een ontwikkeling dat het steeds meer, ofschoon niet zo duidelijk, in het gemeentebudget is ingepast. Beziet men het wetsontwerp tot wijziging van de kleuteronderwijswet, de lager onderwijswet 1920 en de financiële verhoudingswet - ik heb daaromtrent pas nog iets gelezen in de Staatscourant - dan blijkt dat het in het voornemen van de regering ligt de onderwijsuitkeringen het karakter van een doeluitkering te geven - hetgeen een verduidelijking zou zijn die worden vastgesteld door de minister van onderwijs, rechtstreeks ten laste van de onderwijsbegroting en niet meer via het gemeentefonds. Of die doeluitkering dan voldoende hoog zal zijn is vers twee, maar ik meen dat op deze wijze in ieder geval zou worden voldaan aan een van onze kritische kanttekeningen in de nota van aan bieding, namelijk dat daarmee de duidelijkheid gediend is en dat er ook in het openbaar over gediscussieerd zou kunnen worden. Dat deze post dan ten laste van de onderwijsbegroting komt zal er mijns inziens toe bijdragen dat de centrale overheid en het orgaan dat daarvoor de verantwoordelijkheid draagt - de Tweede Kamer - daardoor de proble matiek van de doeluitkering voor het onderwijs kunnen beoordelen. Dit zal niets veranderen aan de verhouding tussen het onderwijs en het gemeentebestuur, maar de financiering komt langs een andere weg tot stand. Bovendien is aangekondigd da'c de normbedragen tijdig en ineens definitief zullen worden vastgesteld. Ik meen dat, hoe het in de prak tijk ook zal worden uitgewerkt, het wat de duidelijkheid betreft gewoon een voordeel zal zijn. Ik wil ook. nog iets zeggen over de baatbelasting, waarover ik heel kort kan zijn. Gezien het bedrag dat daarmee gemoeid is, is het college bereid met een voorstel te komen tot afschaffing per 1 januari 1970, eventueel met terugwerkende kracht wanneer wij na die datum met dat voorstel komen. Ik wil hierbij wel even aantekenen dat wij van mening zijn dat het niet alleen gaat om het vervallen in het bud get van die 14.000, maar dat het dan ook reëel zou zijn degenen die gebruik hebben gemaakt van de afkoopregeling terug te betalen. Ik neem aan dat de raad bereid zal zijn dit bedrag ten laste van een of andere reserve te financieren. Dan kom ik aan het betoog van de heer Von Schmid en het merkwaardige is dat ik daarmee eigenlijk de meeste moeite heb. Hij lijkt mij namelijk zo'n vriendelijke man. Al luisterend zijn een paar gedachten in mij opgekomen waarvan ik u wel deelgenoot wil maken. In de eerste plaats krijg ik uit zijn betoog de indruk dat hij op alle vra gen een afdoend antwoord wil hebben van het college. Toen dacht ik bij mijzelf: dat is nu de ouderwetse katholiek, met het college in de rol van de rubriek "Verlossend antwoord op kwellende vragen De moderne katholiek moet namelijk leren leven met onzekerheden. Mijn vólgende gedachte was dat hierin toch ook weer een element van pro gressiviteit zit. Ik heb namelijk een kennis, een historicus, die mij eens heeft gevraagd: kent u het verschil tussen het vroegere, het oude en conservatieve en het nieuwe, het nu en het progressieve. Ik zei het niet te weten. Hij zei dat het kenmerkende verschil hierin is gelegen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 802