raadsvergadering fe d.d. 12 PiiihKl 27 NOVEMBER 1969 (avond). Beslissing: \fnnP7TTTia h ;ropent te 19. 00 uur de vergadering. Jle-beef~¥AN-©fiR WAN: Uit de mond van de wethouder heb ik het volgende genoteerd: De uitkering van het gemeentefonds is te laag, Te~weffllg"ïet aangepa t en niet dynamisch Ik hoef niet te zeggen „ill-ill Itfil" rlnn,rnhfslgiinn n mee eens ben. Ik ben het niet eens met de opvattingen van de heer Melzer, die in zijn algemene beschouwing Paraaf stelt.Jal.d&jinaBeiële v rhoudingswet als zodanig niet deugt. Ik geloof ,.^.,J^JÏaladj^4iia'anci6igaveritBTidingswet wel aan revisie toe is en er wordt ook hard aan gewerkt. De heer MELZER: Ik heb niet gezegd dat het niet deugde! De heer VAN DER ZWAN: Met name de progressie-factor voor de grote gemeenten is te laag, maar daaraan wordt op het ogenblik ge werkt. Ik meen dat de wet uitstekend is, maar de uitkeringen zijn te laag. Deze wet is heel goed. Als de middelen die de regering ter be schikking stelt echter niet toereikend zijn voor de gemeenten kan men daarom nog niet stellen dat die wet niet deugt. De wethouder heeft verder een heel betoog gehouden over de ont wikkeling van de uitgaven van de gemeenten en het nut van die uitga ven. Ik weet dat over dit onderwerp veel geschreven wordt, ik heb er het een en ander over gelezen en inderdaad, dit is een heel moeilijk en onoverzichtelijk probleem. Het staat vast dat wij in de gemeentelijke sector alleen maar te maken zullen krijgen met een relatieve stijging van de uitgaven. Vervolgens heeft de wethouder gesteld dat wij nu wel voldoen aan de minimumeisen die gesteld worden om in aanmerking te komen voor een aanvullende bijdrage, maar dat dit nog niet betekent dat de in komsten al tot het maximale niveau zijn opgetrokken. Ik ben dat met de wethouder eens. Die minimumeisen worden gesteld, maar ik geloof dat men - voordat men voor een aanvullende bijdrage in aanmerking komt - eerst de gemeentelijke belastingdruk nog verder zal moeten verhogen. Ik vind het jammer dat de wethouder helemaal niet is ingegaan op het bijschrijven van de rente op de riool waterafvoerleiding. Ik. ben hier vrij uitvoerig op ingegaan en de wethouder heeft zich beperkt tot het stellen dat de aanwezige reserves onder andere ook daarvoor die nen. In zijn beschouwing heeft hij de niet-gedekte kosten van het Hoog-spoorplan daarbij betrokken. Ik kom nu aan het betoog van wethouder Gielen. Ik heb geen vra gen gesteld over de wijkverwarming. Ik ben dat niet vergeten, want ik moet zeggen dat de wijkverwarming nooit uit mijn gedachten is. Ik acht het namelijk niet juist - gezien het feit dat wij een dezer dagen het rapport verwachten, ik heb inmiddels gehoord dat het college het rapport reeds heeft ontvangen en dat het onderweg is naar de raadsle den - op dit moment de wijkverwarming ter discussie te stellen, omdat wqv .naar ik verwacht, in de decembervergadering zeer uitvoerig over dit rapport zullen kunnen spreken. Wij zullen dat bij die gelegenheid gedocumenteerd kunnen doen, namelijk aan de hand van een rapport

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 825