27 NOVEMBER 1969. 835 het hart naar aanleiding van de kritiek die in en buiten deze raad naar voren is gekomen over de wijze waarop in Breda gebouwd wordt. De wethouder onderschrijft hetgeen ik in vorige algemene beschou wingen en ook in deze heb gezegd volkomen, namelijk dat wij eigen lijk geen grond meer hebben waarop wij kunnen bouwen en dat het dus noodzakelijk is dat de grenscorrecties op korte termijn werkelijkheid zullen moeten worden. Het gebrek aan bouwgrond geeft het college zware zorgen ten aanzien van de continuïteit van de woningbouw. Ik heb deze zorgen ook in mijn algemene beschouwing tot uitdrukking gebracht en ik wil het gezegde op dit moment nog eens onderstrepen. De wethouder heeft omtrent de verkoop van woningwetwoningen gezegd dat de lopende gevallen worden afgewerkt en dat de voorstellen binnenkort in de raad zullen komen. Ik zeg hem daarvoor dank. Ten aanzien van het plan voor de binnenstad wil hij geen enkele toezegging doen betreffende het gereedkomen van de plannen, als ik het tenminste goed begrepen heb. Ik betreur het dat de wethouder niet meer de gelegenheid zal hebben die plannen in deze zittingsperiode te verdedigen. Ik had het prettig gevonden als deze plannen nog in deze zittingsperiode van de raad ter tafel hadden kunnen komen. De wethouder heeft het niet helemaal weggecijferd, maar hij heeft gezegd dat wij voor het antwoord geduld zullen moeten opbrengen. Ik wil dat geduld wel opbrengen, maar ik zou de wethouder toch willen vragen of het mogelijk is dat wij op een gegeven moment, als het onderzoek zover is voortgeschreden, een tussentijds rapport zouden kunnen krijgen, zodat wij ons al een beetje kunnen oriënteren. Wat de hearings en de inspraak aangaat heeft de wethouder volle dig toegegeven aan hetgeen door ons en ook door anderen is gevraagd. Door de antwoorden op de vragen over de krotopruiming is dit pro bleem mij iets duidelijker geworden. Wij hebben geen aanvragen voor krotverwerving ingediend omdat dat later toch met de saneringsplannen wordt gelijkgetrokken. Dat heb ik begrepen. Ik heb alleen niet oegre- pen dat het bedrag van 2,9 miljoen, dat door het rijk ter beschikking is gesteld voor de sanering van het plan Sluisstraat, budgettair geen enkele consequentie heeft. Ik zal dat bedrag toch op de een of andere manier moeten terugvinden, zij het dan niet in het normale budget van de begroting, dan toch op de kapitaaldienst en in dat geval heeft het toch wel enige consequenties. Misschien kan u of de wethouder van Financiën mij daar nog nader over inlichten. Ik kom dan aan de beantwoording van wethouder Van Bijnen. De wethouder heeft allereerst gesproken over de kortsluiting tussen het col lege en de raad. Ik heb als voorbeeld daarvan het voetbaldebat genoemd en de wethouder heeft gezegd dat er bepaald geen sprake is van opzet en geheimzinnigheid. Ik wil dat graag aannemen want het is uit de aard der zaak logisch dat men dit niet met opzet heeft gedaan. Bij de behandeling heb ik toen ook gezegd dat onzerzijds met name door mijn fractiegenoot, maar ook door andere leden van de raad, heel vaak is gevraagd om een tussentijds rapport. De wethouder heeft toen gezegd dat de tijd daar niet rijp voor was maar ook bij de behandeling van de^/""" zaak "voetbal" heb ik aangetoond dat op een bepaald moment wel de gelijk kortsluiting is ontstaan en ik heb daarnaast aangetoond dat infor matie door de wethouder in een eerder stadium beter zou zijn geweest.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 835