27 NOVEMBER 1969.
847
ijen op
ikele bouw-
van wei-
ven, heb
blijkt na-
t blijkt
is ken*
nu toe is
let Broeders
er weer
op de vra-
Later
d maai geen
Op zich'
n een aan-
dat pret-
e toch -
dat vanmid-
dat je
>,n dikta-
sie heeft
stilzwij*
er eigen-
alleen
Breda,
ze vraag
da naar-
^egd over
De
adslid
ien. Ik
van
o prettig,
erken,
m ik
Hen het
'anmiddag
ver andere
zaken, daarover verpletterende dingen naar voren te brengen en mijn
stem tot zwijgen te brengen.
De heer QUADEKKER: Dat is dan ook gebeurd.
De heerVON SCHMID: Ik heb nog recht op repliek en ik kan mij
niet voorstellen dat ik vanmiddag had moeten opspringen en interrum
peren. Ik heb dat even opgespaard tot nu.
De heer MELZER: U bent nu les aan het geven, maar u had vanmid
dag een lesje in ontvangst kunnen nemen!
De heer VON SCHMID: Gaat u maar door met schreeuwen! Wij
zitten hier overigens niet in een politieke vergadering, maar in een
raadsvergadering.
De heer MELZER: Ik wilde dat u dat zelf ook begreep!
De VOORZITTER: Wil de raad zich beperken met de interrupties?
Als het nodig is kan er natuurlijk worden geïnterrumpeerd, maar de
heer Von Scnmid heeft het woord.
De heer VON SCHMID: Dank u wel, mijnheer de voorzitter. Het
ging mij overigens niet om een afdoend antwoord zoals de heer Broe
ders vanmiddag suggereerde. Het gaat mij niet om een visie die alles
oplost, maar het gaat mij om een visie van het college en liefst ook
van de collegafractievoorzitters. Het gaat mij om een visie die een
richting zou kunnen aangeven waarlangs inspraak en openheid zouden
kunnen worden georganiseerd. Dat biedt echter helemaal geen zeker
heden. Het is een geheel nieuwe weg om te komen tot een nauwslui
tende relatie tussen burgerij en overheid, met een voortdurend heen
en weer spelende beïnvloeding. Daarin zit niet die zekerheid waarvan
de heer Broeders veronderstelt dat ik naar zat te hengelen. Nu ik tot
hier gekomen ben kan ik in mijn antwoord echt niet vriendelijk zijn.
De heer Broeders heeft al gezegd dat ik blijkbaar niet altijd vriendelijk
ben en het zou trouwens heel vervelend zijn als ik dat wel altijd zou
zijn.
De opmerking van de heer Broeders over de zekerheid, waar de
heer Broeders bovendien het oude katholieke geloof bijhaalde, vond
ik eigenlijk vrij kinderachtig. Ik vind dat een jezui'etengrapje, wantik
wacht niets van boven af. Ik kom trouwens niet uit een katholiek mi
lieu. De zekerheden die de heer Broeders misschien vroeger in zijn
opvoeding heeft gehad heb ik helemaal niet gekend. Ik ben er in volle
vrijheid toe gekomen en ik ben het in volle overtuiging in vrijheid ge
bleven. Voor mij staat echter vast - dat wil ik in alle ernst wel even
zeggen - dat de mens de vrijheid heeft in Gods schepping werkzaam te
zijn. Dat is de opdracht en ik zoek dus echt niet naar de zekerheden,
waarvan de heer Broeders veronderstelde dat ik ze kant en klaar vroeg.
Ik zou het op prijs stellen als hij niet op die basis voortging mij te be
antwoorden. Het viel mij een beetje van hem tegen, en ik vind het