27 NOVEMBER 1969. 855 De heer VAN DER WERFF: Ik vind uw visie op de begroting fantas tisch. U heeft een enorme visie'. De heer VON SCHMID: De heer Kroon heeft ook gesproken over de groep die ik vertegenwoordig. Er is een groep, de democraten, die mijn inzichten deelt en ik kan de heer Kroon daarover documentatie verschaffen en hij kan zich dan bij ons aanmelden nu hij toch al zo ver naar de gevaarlijke democratische zijde op weg is. Wij kunnen dan misschien gezamenlijk aan de inspraak gaan werken. Hiema wordt gedurende enkele ogenblikken gepauzeerd. De VOORZITTER: De vergadering is heropend. Ik zal heel kort en zo exact mogelijk de vragen beantwoorden. Ik wil eerst een aantal punten elimineren, waarover ook in het gesprek in tweede instantie tussen de fractievoorzitters grote of volledige over eenstemming bestond, zowel met elkaar als met het college van bur gemeester en wethouders. Ik noem die onderwerpen even, niet om ze te becommentariëren, maar om deze overeenstemming te constateren. In het betoog van de heer Van Loon is niets gebleken van een verschil van opvatting over het beslissingsrecht van de ambtenaren. Ik consta teer dat er ook ten aanzien van het informatiecentrum geen grote ver schillen in opvatting zijn. Ik kan de heer Van Loon toezeggen dat wij nauwlettend zullen toezien op de stichting van dat informatiecentrum en dat wij ook de entree zo goed mogelijk zullen verzorgen. Tot de heer Van der Zwan wil ik zeggen dat wij over de openbaar heid van de vergaderingen van de raadsafdelingen met betrekking tot deelname van de raadsleden daaraan als toehoorders een grote mate van eenstemmigheid hebben zo ook over de verslaglegging van die vergade ringen. Ik heb duidelijk gezegd, ik wil dat ook nog eens aan het adres van de heer Woestenberg zeggen, dat dit punt onderwerp van beraad zal uitmaken in het college, want de consequenties zijn nogal omvang rijk, ook technisch en wat de verslaglegging en de administratie aan gaat. U moet weten dat het geen toezegging tot openbaarmaking is, maar een toezegging deze zaak ernstig te bestuderen. De heer Van der Zwan heeft ook gesproken over de wijkraden. Op den duur zullen deze wijkraden er komen en er bestaat wat dat aangaat geen verschil in opvatting. Ik heb er nog bij gezegd dat het afhankelijk zal zijn van de situatie die in de toekomst zal ontstaan. Ik zou de heer Melzer willen zeggen dat ik verder geen verschil van mening meer met hem heb over het klachtenpakket en het "door drukken". Het laatste woord zal ik verder niet meer gebruiken. Ook over de openbaarheid die hij heeft aangeduid en over het feit dat er in de raadsafdelingen geen besluitvorming plaatsvindt zijn wij het volko men eens. Noch het reglement van orde noch de praktijk wijzen in de ze richting. De wijkraden moeten naar zijn opvatting en ook naar de onze niet worden opgelegd. Een volgende keer zullen wij nog wel eens spreken over de vraag

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 855