27 NOVEMBER 1969. 869 informeren, maar ik zou zelfs nu nog niet durven zeggen dat er geen fouten in de begroting staan. Ondanks de zorg die hieraan wordt besteed blijft het mensenwerk. Ik kom dan aan het betoog van de heer Von Schmid. De heer Von Schmid en ik zitten op verschillende golflengten. Ik heb niet bedoeld zijn woorden in eerste instantie met een grapje af te doen en dat is naar mijn oordeel ook niet gebeurd.. Als die indruk is gewekt spijt het mij dat ik grapjes heb gebruikt die de heer Von Schmid niet begrijpt. Wij praten waarschijnlijk vanuit een andere achtergrond en vanuit een ander denkpatroon. Ik heb met de grapjes vanuit mijn achtergrond in het geheel niets bedoeld, ik heb alleen geprobeerd mijn benadering een wat lichtere toets te geven, maar de heer Von Schmid heeft dat niet verstaan. Als de heer Von Schmid echter zegt dat ik zijn betoog daarmee heb afgedaan is er toch gewoon sprake van een kortsluiting. Ik wil daarbij toch aan het adres van de heer Von Schmid zeggen dat ik het wat merkwaardig vind dat hij aan de ene kant zo gevoelig is en dat hij aan de andere kant in zijn formulering ten opzichte van het col lege - het college is een eenheid, maar bemand met mensen, ook met mensen met gevoel, met mensen die een bepaald inzicht en een bepaal de overtuiging hebben - toch wel bijzonder hard is geweest. Ik heb dat willen benaderen door te zeggen dat ook in het college en ook in de sector waar ik werkzaam ben - ik heb nog niet over het onderwijs gespro ken - een ontwikkeling gaande is die gericht is op de toekomst. Als de heer Von Schmid de gehele planningkwestie afdoet door te zeggen dat het een technische planning is, dan heeft hij het rapport van net vorig jaar en de discussie in de raad niet helemaal duidelijk meer voor ogen. Ik heb ten aanzien van de planning dan misschien te weinig dui delijk gemaakt wat er in Breda aan de gang is. Planning is namelijk niet alleen een technisch gegeven. Planning is ook heel duidelijk een be stuurlijk gegeven. Het is een middel om te kunnen besturen. In de stu diecommissie van de V.N.G.waar ik zelf ook lid van ben, gaat het juist om deze vraagstukken. Het proces van besluitvorming moet duidelijk gemaakt worden, maar daaraan moet een analyse voorafgaan. De vraag is onder meer wat de momenten van de besluitvorming zijn. Voorts is er de inventarisatie van hetgeen er zou moeten gebeuren, van hetgeen wenselijk is, en van hetgeen in die totale gemeenschap wenselijk is. Vervolgens komen wij aan bij de confrontatie met het geen er kan gebeuren, aan de vraag wat er beschikbaar is aan geld, mankracht en technische mogelijkheden, aan de totale mogelijkheden in de verschillende sectoren. Eerst dan komen wij toe aan het moment van de keuze. Als wij de inspraak alleen maar zien als een mogelijk heid om over wenselijkheden te spreken, maar daarbij niet een confron tatie met andere wensen bewerkstelligen geplaatst tegen de totale mo gelijkheden, zouden wij een fout bestuur voeren. Dan zouden bepaalde groepen op een bepaald moment met bepaalde middelen de raad mee kunnen krijgen voor bepaalde denkbeelden, maar wij zouden daarmee de evenwichtigheid van het bestuur in belangrijke mate belemmeren. Als ik daarbij vertel dat in ons gehele apparaat onze zorg is geweest - dat is een ander proces dat zich ook in onze samenleving voltrekt - dit apparaat te betrekken bij de activiteiten van de raad en het college,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 869