902 28 NOVEMBER 1969 Bij het nakijken van mijn boekenkast ben ik gestuit op een brochure over handenarbeid, een speciaal nummer dat handelde over bouwspeelplaatsen. Ik kan mij herinnneren dat wij in de afdeling van openbare werken eens hebben gesproken over bouwspeelplaatsen. Daarbij dacht ik toen dat werd gedacht aan een speelterrein dat volgezet werd met bouwafval van een nabijgelegen bouwwerk en van de zijde van de bouwwereld was daar nogal wat bezwaar tegen, bezwaren die ik toch wel onderschrijf. Bij het kijken in de brochure, waar een zekere des kundigheid achter staat, ben ik tot de conclusie gekomen dat wij geheel op de verkeerde weg waren. Ik vind namelijk van onze ideeën niets terug. Het begrip bouwspeelplaats is een geheel andere. Het is wel een plaats waar de jeugd de gelegenheid krijgt bouwsels op te richten, maar het staat helemaal los van welke bebouwing dan ook en kan bij wijze van spreken op elk terrein worden gerealiseerd. Het college is nu bezig met een onderzoek naar het gebruik van de speeltuinen. In de brochure heb ik gelezen dat er in verschillende plaatsen in Nederland bij dergelijke speelplaatsen toch ook een vakkun dige leiding aanwezig is, dat is een ander aspect. Wanneer wij nu toch in het toezicht op de speelplaatsen iets gaan veranderen -- ik lees in het rapport dat de mensen die in Breda het toezicht hielden dit deden krachtens W. W. - regelingen en dat deze mensen hier toch gaan verdwijnen -- vraag ik mij af of het niet verstandig is een deskundig advies in te winnen over de inrichting van die speelplaatsen. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan de mogelijkheid advies te vragen aan het jeugdcentrum. Misschien resulteert dat dan wel in de aanvraag van een extra jeugdleider, maar dat zullen wij dan wel zien, het is namelijk een verouderde gedachte wanneer wij ervan uitgaan dat de speelplaatsen nodig zijn om de jeugd van de straat te houden omdat het verkeer zo gevaarlijk wordt. De nieuwe gedachten houden in dat de speelplaatsen een creatieve waarde hebben en daar gaat het mij nu feitelijk om. Om die reden zou ik deze brochure en ook het gehele probleem nog eens in uw aandacht willen aanbevelen. De heer VAN WERKHOOVEN: Ik zou mij graag willen aansluiten bij hetgeen de heer Spanjer over de dienst in het algemeen heeft gezegd. De aankleding van Breda met planten vind ik ook buitengewoon aardig in vergelijking met andere steden en ik wil de directeur van deze dienst en zijn medewerkers dank zeggen voor hetgeen zij allemaal verrichten. Een ding moet mij echter van het hart. De heer Spanjer heeft al gezegd dat de dienst van beplantingen een heel bescheiden dienst is. Ik weet niet precies hoe ik dit naar voren moet brengen omdat dit nooit met bewijzen te staven is, maar ik heb het gevoel dat bij de uitvoering van nieuwe wijken de samenwerking die moet bestaan tussen openbare werken en de dienst van beplantingen wel eens te wensen overlaat. Wij zien na de realisering van nieuwe wijken dikwijls hoe de dienst van beplantingen dingen aanbrengt, weghaalt en verandert en ik weet niet waar dat in zit. Ik heb het idee dat de samenwerking beter zou kunnen zijn. Speciaal nu wij weer nieuwe wijken, zoals Princenhage, zullen krijgen, acht ik het van zeer groot belang dat van begin af aan openbare werken, dat is de hoofdgroep, innig samenwerkt met de dienst van beplantingen om op die manier een goed geheel te verkrijgen. Ik hoop dat die samenwerking er zal zijn.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 902