908
28 NOVEMBER 1969
Wij kunnen ons niet. meer permitteren bijzonder veel geld uit te geven
voor één accommodatie als naar onze stellige overtuiging voor hetzelfde
geld meer voorzieningen getroffen hadden kunnen worden. Dit standpunt
zal onze fractie steeds blijven handhaven, waarbij ik toch ook graag
wil zeggen dat onze fractie veel waardering heeft voor het vele dat
tijdens de ambtsperiode van wethouder van Bijnen tot stand is gekomen.
Wij hebben kunnen lezen, voor zover wij dit nog niet wisten,
dat de lichaamsgesteldheid van een gedeelte van onze jongeren droevig
te noemen is. Het komt mij voor dat dit niet alleen te wijten is aan een
tekort aan sportvoorzieningen, maar dat dit mede wordt bepaald door het
feit dat de ouders van deze jongeren vaak niet het nut van een goede
lichaamsontwikkeling door middel van de sport kunnen inzien. Als
ouders in hun eigen jeugd niet aan sport hebben gedaan, vinden zij
dit vaak ook voor hun kinderen niet nodig. De scholen hebben hier
een belangrijke taak, door bijvoorbeeld op ouderavonden de ouders
duidelijk inzicht te geven in het belang van sport voor hun kinderen.
Waarbij de scholen zelf natuurlijk ook mee moeten werken en de
kinderen hiervan op de hoogte moeten brengen.
Ik zou de sportclubs graag willen attenderen op het feit dat
voor sportevenementen op provinciaal niveau Provinciale Staten sub
sidie verlenen. Ik zou de verenigingen willen aanraden hiervan zoveel
mogelijk gebruik te maken, ook al omdat deze evenementen vaak
vele belangstellenden trekken, waardoor het publiek steeds meer met de
sport als zodanig wordt geconfronteerd.
Ook onze fractie zou graag op korte termijn de zozeer nood
zakelijke accommodaties in Breda willen hebben, accommodaties die
zowel voor de jeugd als voor de ouderen hard nodig zijn. Wij hebben
ons dan ook afgevraagd of uw college bereid zou zijn over te gaan
tot het afsluiten van een zogenaamde burgerzin- of burgerschapslening
om op die manier bijvoorbeeld een klein aantal sporthallen te kunnen
bouwen. Ik zou hierover graag uw mening horen.
De heer KRAMER: Nog niet zo lang geleden was de sport een
randverschijnsel, maar gelukkig is tegenwoordig vrijwel iedereen ervan
overtuigd dat sportbeoefening het gemis aan lichamelijke inspanning
kan compenseren. Nog geen eeuw geleden was de spierarbeid van de
mens 75% en nu nog slechts 15%. Ik heb deze wijsheid niet van mijzelf,
maar ik moet daarvoor professor Polak en G. Buikhuisen ten tonele
voeren. Ik ben blij met de wetenschap dat er bij uw college en bij
de sportdienst een open oog is voor de vele vraagstukken die er in de
sport leven.'
Mede hierdoor is de sport in Breda geen stiefkind meer en om die
reden verbaast het mij enigszins dat in het nieuwe vijfjarenplan pas op
de plaats wordt gemaakt ten aanzien van de sport. In wezen zou dat
niet mogelijk moeten zijn, de sport en de lichamelijke ontwikkeling
en het ook onder deze dienst ressorterende jeugdwerk zijn daarvoor
te belangrijk.
In het plan is nogal geschoven en de vraag mag gesteld worden
of dat wel verantwoord is. Mijn angst hierover vindt u bij vraag 309.