28 NOVEMBER 1969 923 De VOORZITTER: De wethouder heeft nog geen beschouwing over de motie gehouden. Ik wil voorstellen de behandeling van deze motie en een eventuele stemming erover plaats te doen vinden na de pauze van zes uur. Mevrouw JaGER: Ik zou graag van wethouder Broeders een reactie willen horen op mijn opmerking over de burgerzinlening. De VOORZITTER: Is dat tussen wal en schip gevallen? Wethouder VAN BIJNEN: Het is gedeeltelijk afgedaan, maar wethouder Broeders zou de finishing touch geven. Wethouder BROEDERS: De vraag ging over een burgerzinlening en als ik het goed begrepen heb was het de bedoeling van de vraag een burgerzinlening voor sporthallen te beoordelen. Mijnerzijds wil ik daar tegenoverstellen dat wij, -- als wij sporthallen met een burger zinlening financieren zal dit een invloed op het gehele budget hebben -- in de exploitatie toch ruimte zullen moeten hebben om de afschrijving te kunnen verdisconteren. Daarbij zal ook de exploitatie verzorgd moeten worden. Mijn collega zal beter kunnen zeggen of er in net niet geldelijk rendabel investeringsplan en in de begroting van de sportdienst ruimte is om deze lasten te kunnen dragen. Naar mijn oordeel is dat niet mogelijk en als die ruimte niet aanwezig is kunnen wij met de burgerzinlening wel een financieringsmogelijkheid krijgen, maar wij hebben dan geen dekkingsmiddel in de algemene dienst. Het is allemaal tamelijk ingewikkeld. Van de burgerzinlening in het algemeen moet ik het volgende zeggen. Deze soort leningen is door de rijksoverheid mogelijk gemaakt, maar de rijksoverheid heeft er een aantal voorwaarden aan verbonden die nogal wat reacties hebben opgeroepen. De burgerzinlening moet allereerst een belangrijk lager rentepercentage hebben dan de rente die op de open kapitaalmarkt geldt. De reactie op de burgerzinleningen is dat de totaal aanwezige hoeveelheid geld er niet door wordt vergroot. Deze hoeveelheid geld kan wel van de ene gemeente naar de andere worden verschoven. Dat heeft tot gevolg dat de banken die aan deze burgerzinleningen zouden moeten deelnemen over het algemeen bij zonder weinig animo tonen aan een dergelijke lening deel te nemen. Ik verwijs u in dit verband naar de reactie van de directeur van de boerenleenbank van Kampen bij de opening van drie kantoren in Breda. Ik weet niet of de burgerij aan een dergelijke lening mee zou doen en ik weet ook niet of er veel soulaas uit te halen zou zijn. Wij zouden dan met een project moeten komen dat bijzonder sterk spreekt tot de bevolking van de stad. Als dat het geval is zouden wij misschien een kans hebben, alhoewel wij er rekening mee moeten houden dat men er met het toewijzen van gelden uit de centrale financiering misschien rekening mee zou houden dat wij op deze manier al een gedeelte kunnen financieren.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 923