28 NOVEMBER 1969
925
Zonder hoofdelijke stemming wordt hierna de begroting
van de dienst voor sport en lichamelijke opvoeding vastgesteld.
Tevens wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van burgemeester en wethouders inzake de verhoging van
de tarieven van de gemeentelijke gymnastieklokalen en enkele sport
accommodaties besloten, alsmede tot de eerste wijziging van de begro
ting van deze dienst.
L. GEMEENTELIJKE CULTUURDIENST.
Hierbij komt tevens aan de orde het voorstel tot verhoging
van de schoolgelden van de muziekschool.
De heer VAN DUN: Misschien is het voor wethouder Gielen
wat moeilijk na de warmtemeters, warmtetarieven, vuilverwijdering,
het slachthuis en het vervoerbedrijf via de plastic zakken over te
schakelen naar de cultuur.
Ik heb bij de begrotingsbehandelingen gedurende drie jaar
gesproken over cultuur en cultuurbeleid en het zou misschien het
intrappen van een open deur zijn als ik. dat nu voor de vierde keer
zou doen. Ik wil dan ook geen lange filosofie houden, maar in twee
zinnen samenvatten wat mijn persoonlijke visie is op de cultuur en
de cultuurbehartiging.
In de tijd waarin wij leven is cultuur en cultuurbeleid bepa
lend voor de leefbaarheid van de samenleving en dat past in een disr
cussie die bijzonder eigentijds is en die als onderwerp welvaart en wel
zijn heeft. Dat is een reden om voor dit onderwerp, dat niet altijd
even "in" is, toch even tijd van onze raad te vragen.
Het cultuurbeleid van de overheid zal gerealiseerd moeten
worden vanuit -- misschien is dat woord op dit moment wat moeilijk
uit te spreken -- een visie. Deze visie moet een relatie hebben met de
maatschappelijke ontwikkeling en dat betekent dat het cultuurbeleid
van de overheid in de eerste plaats eigentijds dient te zijn, in de
tweede plaats zowel initiatief nemend als daadwerkelijk volgend en
in de derde plaats moet het cultuurbeleid het experiment feitelijk
mogelijk maken, met alle risico's die daar wellicht in opgesloten
zitten. Men zou zich er wel eens zorgen over kunnen maken --ik
wil het eerlijk zeggen - -of dit in Breda inderdaad het geval is.
Bij deze cultuurparagraaf stelt u ook het rapport over de cul
turele accommodaties aan de orde, een rapport waar ik in de raad
drie maal om heb gevraagd. Ik wil over dit rapport wat vragen van
algemene aard stellen. De dagtekening van dit rapport luidt juni 1968
en ik vraag mij af waarom dit rapport zo laat in de raad komt. Misschien
is het een wat insinuerende vraag, maar waarom is er zo geheimzinnig
gedaan met dit rapport? Ik vraag mij dit met name hier af, omdat bij
de behandeling van het voorstel van uw college een bedrag van
700.000, -- te voteren voor de verbouwing van de stadsschouwburg
destijds door mij is gevraagd dit rapport op tafel te leggen, opdat
wij deze problematiek beter zouden kunnen bekijken. Het bevreemdt