926 28 NOVEMBER 1969 mij te meer omdat uit het rapport duidelijk te lezen is dat vanuit de werkgroep de verbouwing van de stadsschouwburg wordt ondersteund. Het zou voor mij prettig zijn geweest, als wij met dit rapport in de u hand de problematiek van destijds hadden kunnen behandelen. Het zijn dus twee vragen van algemene aard, namelijk, waarom dit rapport zo laat openbaar wordt gemaakt en waarom het college de indruk wekt dat dit rapport met wat geheimzinnigheid omgeven moet zijn. Een en ander brengt mij ertoe, nu het zo laat komt en ik moet constateren dat er een bepaalde geheimzinnigheid wordt bedreven, te veronderstellen dat het verwachtingspatroon van mij persoonlijk ten aanzien van dit rapport wellicht wat te hoog is geweest. Wij zouden de vraag kunnen stellen, nu wij dit rapport op tafel zien, of dit rapport het wel is. Ik had iets anders verwacht. Ik had ver wacht dat men de visie van het college en de raad over de cultuur zou samenvatten; deze visie is toch vele malen in de raad aan de orde geweest. Deze visie maakt een bepaalde ruimtelijke accommodatie noodzakelijk. Wij inventariseren wat er in Breda beschikbaar is en de aftreksom tussen noodzakelijke en beschikbare accommodatie brengt ons tot het belangrijkste deel van het rapport, namelijk wat er bij zal moeten komen. Persoonlijk ben ik van oordeel dat in dit rapport teveel het accent en de prioriteit is gelegd op de problematiek van de stadsschouwburg, Beyerd, muziek school en bibliotheek. Andere onderwerpen, die misschien vanuit de eigentijdse visie zeker zo belangrijk zijn als het creatief centrum, zoals de atelierruimten van kunstenaars, worden genoemd in de globale con text van hetgeen de aandacht van uw college heeft, terwijl u ten aanzien van de Beyerd, bibliotheek en muziekschool concreet wordt. Dat zou dan voor mij althans de waarde van dit rapport zijn. Niettemin wil ik uw college danken voor dit rapport. Het kan een begin zijn van het zich op goede wijze bezig houden met deze kwestie en ik wil het werk van de werkgroep per se niet denivelleren. Het is een belangrijk begin. U noemt in dit rapport dertien keer het rapport een momentopname. Dat verleidt mij er bijna toe te zeggen dat wij op dit moment niet zo erg veel meer doen dan tijdens deze momentopname in de zomer van 1968. Dat geeft mij aanleiding naar een volgend rapport te vragen en te vragen dat rapport heel gauw te publiceren. Niet door mijn schuld, maar meer door die van het college, doet dit rapport ons verzeild raken in de problematiek van het civic centre. Ik vina dat jammer, want er zou een relatie kunnen worden gelegd tussen de culturele accommodaties en het civic centre. Het college introduceert echter in deze hele discussie een misschien niet gewenst onderdeel. De gehele problematiek van het civic centre zal pas aan de orde komen wanneer er een voorstel zal worden gedaan door het college terug te komen op het raadsbesluit van november 1966. Zo heb ik het begrepen en bij de introductie van deze discussie hebt u iets anders gezegd. Op dit moment suggereert u dit alleen. Het gaat mij erom dat het college wat mij betreft best met professor Brouwers mag blijven praten en dat mag ook best nog wat geld kosten. U moet alternatieven hebben, maar ik zou het op prijs stellen wanneer een discussie in haar algemeenheid ruime aandacht kan krijgen tijdens een niet te ver in het verschiet lig gende gemeenteraadsvergadering. In de krant stond vanmorgen verkeerd,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 926