28 NOVEMBER 1969
933
over ateliers voor kunstenaars neergeschreven: "De thans door de gemeente
verhuurde panden zijn over het algemeen minder geschikt". Op pagina 10
onderaan en pagina 17 bovenaan wordt dat ook in het beleidsstuk over de
accommodaties verwerkt. Ook in de mededeling van vandaag wordt het
vermeld. Zowel de constatering als de schriftelijke verwerking dateren
van ruim l| jaar geleden. Wij hebben gedacht dat het college fijn de
tijd had daar alvast alles aan te doen om die onderkende nood te lenigen,
evenals de schouwburg --de heer van Dun wees er al op -- op basis van
deze rapportage direct werd aangepakt a raison van 7 ton. Ik wil daar
nog even over doorpraten omdat het mij symptomatisch lijkt.
De artiesten, hoe kritisch in sommige opzichten ook ten aanzien
van onze samenleving, hebben dikwijls toch vertrouwen in de overheid.
Zij behoeven atelierruimte en zij zijn niet kapitaalkrachtig. Zij schrijven
er naïeve brieven over, dan lopen zij vast in ambtelijke procedures. Zij
worden boos en uiten zich dan in plaats van in ambtelijke taal in artis
tieke, kleurrijke, maar uiteraard minder aangepaste bewoordingen en zij
gaan zelfs soms provoceren.
Sommigen voelen hun creativiteit wegzinken in machteloze
woede-uitbarstingen terwijl anderen berusten. In beide gevallen beïn
vloeden obsessies en frustraties zowel hun produktiviteit als de kwaliteit.
De een heeft nog steeds een atelier zonder water en elektriciteit een
ander heeft twee jaar lopen jammeren voor er een overigens zeer goede
oplossing werd gevonden en een derde verkeert nog steeds in onzekerheid
of het huis waarin hij werkt afgebroken gaat worden, hoewel een iets
verderop staande gemeentelijke behuizing fraai is opgeknapt. Ik noem
slechts drie gevallen, maar er zijn er meer. Ik heb voor dit alles veel
begrip omdat ik hier zelf zeven jaar alternerend allerberoerdste moei
lijkheden over mijn huisvesting heb gekend. Dat kwam pas in orde toen
ik een advocaat in de arm nam, terwijl ik als zwaar rationeel mens en
ambtenaar natuurlijk meer begrip moet kunnen opbrengen en een grotere
evenwichtigheid zal moeten bezitten dan de gemiddelde artiest. De wet
houder heeft er zojuist nog op gewezen dat dergelijke temperaments-
verschillen zelfs tussen gemeentelijke diensten bestaan, maar de ambte
lijke instanties zullen met dat artistieke temperament rekening moeten
houden en juist voor deze toegewijde en toch ook iets concreets preste
rende burgers begrip moeten opbrengen, opdat wij hen in Breda zullen
houden. Met dit verlangen sluit ik mij geheel aan bij de woorden die u
in eerste instantie heeft gesproken over het contact ambtenaar-burger
of burger-ambtenaar.
In verhouding tot allerlei grote voorzieningen is de aanpak van
het probleem van de ateliers een financiële peuleschil. Wellicht is mijn
gevoel van teleurstelling over de aanpak van het probleem van de ate
liers geheel misplaatst. Ik zou verheugd zijn als de wethouder mij zou
kunnen verzekeren dat reeds vele en doeltreffende maatregelen zijn ge
nomen in de afgelopen l| jaar. Wanneer ik echter het antwoord in het
Centraal Rapport sub 144 lees vrees ik ervoor en post e 20.60. 001 bete
kent voor 1970 alleen immers nauwelijks het opknappen van één atelier.