940 28 NOVEMBER 1969. ermee bezig zijn, maar ik geloof dat wij vooral aandacht moeten be steden aan de nieuwe wijken, hoewel ik mij ervan bewust ben dat het moeilijk is daar kunstwerken te plaatsen. Wellicht kan het tempo wat worden opgevoerd. De muziekschool groeit op het ogenblik naar ongeveer duizend le den. Mijns inziens moet de muzikale vorming een integrerend onder deel zijn van de vorming van de jeugd en als zodanig kan ik mij ver enigen met het verhogen van de schoolgelden. Wel hopen wij dat ook op de muziekschool eigentijds wordt gewerkt, waarmee ik in het bij zonder bedoel dat ook de moderne muziek aan haar trekken moet ko men omdat die gaarne door de jeugd wordt beleefd. Met genoegen kan ik de Beeldenaar noemen. Bij lezing van het verslag zien wij dat daar in ongeveer drie jaar heel goed werk is gele verd op het gebied van de amateuristische kunstbeoefening. Hier is een woord van hulde aan het bestuur op zijn plaats; die zaak zit goed in de lift. De cultuurdienst is in principe in de raad aangenomen. Wij dach ten destijds dat het allemaal heel snel zou gaan en wij geloven nog steeds dat de principes die wij toen hebben aangenomen goede princi pes zijn geweest. Dat wil echter niet zeggen dat wij wat de ontwikke ling betreft zonder zorg zijn. Dat wil ook niet zeggen dat wij in paniek raken, helemaal niet, maar wij weten dat er op het moment toch een gevaar aanwezig is dat er enige verstarring in het beleid komt, omdat er inderdaad nog steeds geen directeur van de cultuurdienst is benoemd. Over de leiding van de cultuurdienst wil ik niet veel zeggen, ik geloof niet dat dit op zijn plaats is. Toch meen ik in het algemeen te moeten stellen dat, waar men er na een zo groot aantal sollicitanten niet in geslaagd is een directeur te vinden, er op een gegeven ogenblik voor het college een punt komt dat het zich moet bezinnen op wat het ver der gaat doen. Ik geloof echter dat dit bij het college in goede handen is. Bij mijn terugblik heb ik al enkele punten van het rapport culture le accommodaties genoemd. Het is een discussiestuk en er zit denkwerk in. Ik hoop dat wij er iets mee kunnen doen, waarbij ik in het bijzon der denk aan de centrumfunctie op cultureel gebied. Daarbij herinner ik het college aan de oude wens van onze fractie, zo spoedig mogelijk te komen tot een culturele raad waarin de regio vertegenwoordigd zal zijn, vooral gelet op mijn uitgangspunten; stimuleren van iedereen, meepraten van belanghebbenden en tijdig bijsturen. Vervolgens het rapport zelf. In de eerste plaats breng ik dank, aan de samenstellers. In de tweede plaats vraag ik mij, zoals ik zojuist reeds heb gezegd, ook nu nog af of dit punt in deze algemene beschou wingen naar voren had moeten komen. Naar mijn mening geeft het rap port niet zo veel visie, wij kunnen er niet jaren mee vooruit en ik ver moed dat dit ook niet de bedoeling van het college is geweest. Wel ligt er een aantal meningen in het verlengde van de cultuurnota. Daar zullen voorstellen uit voortkomen en als die gebaseerd zijn op medede ling 342 die wij er nu bij betrekken, volgen wij grotendeels de grote lijnen van het rapport. Onder andere de plannen met betrekking tot de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 940