28 NOVEMBER 1969. 951 destijds in de raad ter discussie stond, hebben wij afgesproken dat uit gangspunt zou zijn - misschien klinkt het wat formeel - de cultuurno ta plus de discussies daaromheen. Voor mij is dit echter een meer dan formeel verschil. Ik zie de wethouder een beetje troosteloos knikken alsof hij wil zeggen: "Moeten wij nu op dit soort details ingaan?" maar ik vind dit belangrijk, er zijn namelijk aanvullende opmerkingen gemaakt. In de tweede plaats ben ik het niet eens met de wethouder wanneer hij zegt dat het rapport ruimtelijke accommodaties een advies aan het college inhield terzake van het beleid. Primair kan dat juist zijn, maar wanneer het college om dit beleid uit te voeren bepaalde voorstellen aan de raad doet - ik noem met name de verbouwing van de Stadsschouwburg - zou het toch elegant zijn wanneer de raad daarin een bepaalde adstructie kon vinden. Vandaar mijn opmerking over een stukje geheimzinnigheid bij dat rapport. Wanneer het college in het rapport culturele accommodaties een adstructie vmdt voor zijn beleid, meen ik dat het deze niet aan de raad mag onthouden wanneer deze over hetzelfde punt moet beslissen. Wanneer de wethouder zegt dat ruimtelijke accommodaties er wel komen, waarbij hij verwijst naar de opdracht aan de werkgroep waarin heel duidelijk de vier punten staan die hij aangeeft, dan stel ik vast dat ik het meer zie in de eerste twee punten, namelijk de inventarisatie en waardering van de accommoda ties en het vaststellen van de onderlmge afhankelijkheid. Het belang rijkst is mijns inziens echter het vaststellen van een programma van eisen op grond van de huidige en in de toekomst te verwachten behoef ten en dan geloof ik - dat was mijn opmerking - dat er te veel aandacht wordt geschonken in het rapport aan de gevestigde cultuur van Beyerd, muziekschool en bibliotheek. Ik ben het met de wethouder eens - hij zegt het letterlijk - dat er ook enige aandacht is geschonken aan het creatief centrum en de kwestie van de ateliers. Zo moet men mij ver staan. Ik weet dat er aandacht aan wordt geschonken, maar ik. had graag gezien dat deze twee zaken wat meer met elkaar in evenwicht waren. De wethouder heeft verklaard waarom het rapport zo laat is- het college heeft lang moeten studeren, omdat het terecht kwam in. de problematiek van de Beyerd-V. V. V. Dat is juist wat ik betreur en de reden dat ik mij afvraag waarom het college zich niet langer kon be zighouden met de behoefte aan culturele accommodaties vanuit een eigentijdse cultuurvisie. Op dat moment vind ik het civic centre iets totaal anders en vind ik het jammer dat het college - misschien nood gedwongen - zich zolang heeft moeten bezighouden met de problema tiek van het civic centre alleen. Bij mijn opmerking de subsidie aan de Beeldenaar na invoering van de rijkssubsidie ter beschikking te stellen voor andere zaken moet ik nadrukkelijk, verklaren dat deze niet is ingegeven door de wens subsidie aan de Beeldenaar te onthouden. Ik vind de Beeldenaar een uitermate belangrijk instituut, dat wil ik duidelijk stellen. Met belangstelling zie ik uit naar het rapport van de sociografische dienst van het onder zoek naar het ledenbestand van de Beeldenaar. Ik kan mij verenigen met wat de wethouder heeft gezegd over de subsidie voor 1969 aan de Beeldenaar en ik ben bijzonder blij met zijn mededeling dat er voor

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 951