954
28 NOVEMBER 1969.
De heer VAN DUN: Mag ik nog eens herhalen dat dit in 1966
al door mij is gebeurd?
De heer VON SCHMID: Dan had ik er gisteren graag iets van
gezien!
De heer VAN DUN: Ik praat er liever zakelijk over!
De heer VON SCHMID: Ja, ik ook!
De VOORZITTER: Zijn de heren klaar?
De heer VAN DER WERFF: Ik heb volledig begrip voor het feit
dat de wethouder niet alle punten nu gedetailleerd kan behandelen.
Dat was ook niet de bedoeling, maar ik ben de mening toegedaan dat
dit zorgvuldig samengestelde rapport toch ook in het openbaar de aan
dacht verdient die het in het fractieberaad heeft gehad. Ik ga volkomen
akkoord met het standpunt van de wethouder dat de culturele raad er
snel moet komen. Mijn stelling in de beschouwingen dat de concretise
ring van de problematiek van het spreidingswerk apart moet worden
benaderd acht ik ook door de woorden van de wethouder onderschreven.
Ik verheug mij daarover, maar ik wil er wel een kanttekening bij ma
ken. Ik dank wethouder Van Bijnen voor zijn ijver zijn rapport nog dit
seizoen - als ik het zo mag noemen, gereed te krijgen, maar zowel
voor de gemeenschapshuizen als voor de grote accommodaties zal het
cijfermateriaal zoveel mogelijk up to date moeten zijn. Dat zal name
lijk een van de uitgangspunten moeten zijn voor het werk van de cul
turele raad, zoals de wethouder in feite ook reeds heeft gesteld. In dit
verband wil ik nog zeggen dat, zoals de V. V.D. bij de behandeling
van het reglement voor de culturele raad in de gemeenteraad reeds heeft
gesteld, het naar mijn mening bijzonder nuttig zal zijn - ik wil dit het
college ook in overweging geven - de mogelijkheid open te stellen bij
de installatie van de culturele raad ten principale vast te stellen dat de
culturele raad eventueel in het openbaar kan vergaderen. Op dit mo
ment kan de wethouder daar uiteraard nog geen toezegging over doen.
Ten aanzien van de Beeldenaar en de gunstiger positie door het
verwerven van rijkssubsidie zou ik willen stellen dat de verbetering
van de salariëring van de meewerkende kunstenaars hiervan een mijns
inziens heel belangrijk aspect is. Ik meen dat het bestuur hier, juist
door deze subsidies van rijk en gemeente, meer mogelijkheden heeft
voor een adequate honorering. Wij moeten extra bewondering hebben
voor de kunstenaars die het tot nu toe zo moeilijk hebben gehad en het
feit dat wij nu het bestuur van de stichting Beeldenaar in staat stellen
een ruimer - of laat ik liever zeggen: een verantwoord, want ruim is
het nog steeds niet - beleid te voeren, acht ik van groot belang.
Naar aanleiding van de opmerking van de heer Spanjer over de
uitnodigingen wil ik stellen dat ik meen dat wij deze uitnodigingen
meer a titre personnel of om andere redenen ontvangen dan omdat wij
toevallig raadslid zijn. Ik geloof dan ook niet dat het college de direc
teur van bijvoorbeeld de Beyerd moet opdragen dat de raadsleden van