28 NOVEMBER 1969. 955 de omringende gemeenten coüte que coüte moeten worden uitgenodigd. Een vraag ten aanzien van het K. M.T.waarvan ik mij kan voorstellen dat wethouder Van Bijnen die niet kan beantwoorden maar die ik niettemin wil stellen, is of de bepalingen van het K.M.T. wel licht de verhuur op vaste middagen of avonden aan groeperingen of in stanties verhinderen. Dit zou namelijk een extra probleem kunnen op leveren, nog afgezien van de andere bezwaren die er zijn tegen een tijdelijk en een partieel onderkomen. Het standpunt van het college ten aanzien van de mogelijke oprichting van een wetenschappelijke steunbibliotheek zoals dat door de wethouder is meegedeeld lijkt mij gelukkig. Ik meen dat dit van groot belang kan zijn voor de inwoners niet alleen van onze stad maar van de gehele regio. In dit verband wil ik dan ook mijn vroeger reeds geuite pleidooi herhalen voor de samenstelling van een centrale cata logus van het zich binnen Breda bevindende boekenbezit. Dit is van grote betekenis voor een ieder die iets met wetenschappelijk werk te maken heeft. Een eerste aanzet voor die wetenschappelijke steunbiblio theek zou men daarin kunnen vinden. De toezegging van de wethouder ten aanzien van de aanpak van de atelierruimte vind ik verheugend, daar deze aanzienlijk verder gaat dan de tekst die nu voor ons ligt. Zowel qua benadering van de arties ten als qua termijn hoop ik dat hij in staat zal zijn snel iets te laten doen. Het moet mij tenslotte van het hart dat de wethouder enigszins voorbij gaat aan mijn betoog over de redenen voor de uitbreiding en verbouwing van de Beyerd. Er is een relatie met het geprojecteerde civic centre. Ik breng u in herinnering dat het mij - en niet alleen mij - jaren geleden tijdens een informele raadsvergadering frappeerde dat de architecten die voorlichting gaven, vooral spraken over kleine plaatsen in Scandinavische landen en daaraan voorbeelden ontleenden, in plaats van, zoals ik toen ook gesteld heb, naar het werkelijke land van herkomst te gaan en te kijken naar grote steden, behalve dan Oslo naar ik meen. In grote steden liggen immers geheel andere problemen, juist problemen van spreiding. Mijns inziens moet men kijken naar de Freizeitsheims in de Duitse Bondsrepubliek, omdat ik meen dat daar op het ogenblik het modernste werk wordt geleverd, zelfs opgezet door Nederlandse architecten. Ik meen uit de woorden van de beide wethou ders die hierover hebben gesproken gelukkig te hebben gehoord dat de spreidingsgedachte springlevend is bij het college en verder meende ik te begrijpen dat althans een deel van de centrale voorzieningen van het civic centre, nu wij een schouwburg hebben voor de komende ne gen jaar, nog niet op korte termijn dringend om realisering vraagt. De heer WOESTENBERG: Ik ben de draad een beetje kwijtgeraakt. Ik heb de vorige sprekers horen spreken over culturele accommodaties enz. en ik krijg het gevoel dat men ook een beetje door elkaar praat met die ingelaste stukken, of bijlagen zoals u ze noemt. De hele vraag- en antwoordcatechismus behoort toch eigenlijk tot de begrotingsdebat ten. Tegen de invoeging van die andere bijlagen of voorstellen of hoe u ze ook noemen wilt heb ik al geprotesteerd.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 955