958
28 NOVEMBER 1969.
ten aanzien van het cultuurbeleid schijnbaar zo ver uit elkaar liggen,
zoals hij stelt. Ik geloof dat dit in feite niet het geval is. Ik heb in
derdaad gezegd dat de cultuurnota uitgangspunt is en het spijt mij dat
ik er niet bij neb gezegd dat daar ook de discussies bijhoren, natuur
lijk horen die er bij. Er zijn uitvoerige discussies geweest, eerst op
een avond van half 9 tot 12 uur in de raadsafdeling voor culturele za
ken en daarna in de raad. De heer Van Dun heeft mij indertijd gevraagd
hoe de directeur die de leiding van de cultuurdienst zal krijgen over
cultuur moet denken. Ik heb hem daarop geantwoord: cultuur in de
meest uitgebreide zin van het woord, zonder iets tegen te houden en
zonder iets te verbergen, maar alles doen wat de hand te doen vindt
op cultuurgebied. Ik. laat het aan iedereen over daarover te speculeren
of een filosofie op te zetten over wat hij onder cultuur verstaat. Het
is een heel uitgebreid terrein, waarover wij bij de behandeling van de
cultuurnota heel prettig met elkaar van gedachten hebben gewisseld.
Ik geloof niet dat onze standpunten zo ver uit elkaar staan. Wij willen
beiden een cultuurbeleid dat gericht is op déze tijd en als men daar
van iets meer wil weten meen ik dat het verstandig is dat men de ar
tikelenserie leest van de hand van de heer Witte, die ongeveer drie
maanden geleden in afleveringen in De Tijd is verschenen. Daarin
kan men lezen wat onder cultuurbeleid en onder cultuur wordt verstaan.
Ik heb uitvoerig contact over deze zaak gehad met de heer Witte en
dat heeft mij tot lering gestrekt. Ik hoop dat wij in staat zullen zijn
in de cultuurdienst een cultuurbeleid te voeren zoals in duidelijke ter
men in die artikelen is aangegeven, rekening houdend met de eisen
van deze tijd.
Hierbij wil ik even aansluiten bij de woorden van de heer Von
Schmid, die heeft gezegd dat hij er niets van merkt en dat er geen
inspraak is, enz. Het gaat erop lijken of er inspraak moet zijn voor de
inspraak. Immers, wanneer ik stel dat er een culturele raad komt die
door de raad zal worden benoemd, waarin zowel de actieve als de
passieve cultuur op zo breed mogelijk terrein vertegenwoordigd zul
len zijn en waarin iedereen gelegenheid heeft datgene naar voren te
brengen dat op cultureel gebied voor de gemeente nuttig en wenselijk
is, dan moet hij mij nog maar eens zeggen wat wij nog meer aan in
spraak moeten doen naast hetgeen wij daar voorstellen.
De heer WOESTENBERG: Alle fracties de kans geven, net als
bij de wijk ver warming!
De VOORZITTER: Mijnheer Woestenberg, ook de wijkverwar-
ming is niet aan de orde.
Wethouder GIELEN: Ik meen dat deze zaak te serieus is om
door dergelijke opmerkingen te worden onderbroken. Men moet ook
een beetje waardering hebben voor een wethouder die zich uitslooft
om te trachten de raad zo goed mogelijk in te lichten op dit terrein,
dat waarachtig niet eenvoudig is. Het spijt mij dat ik mij daar even
boos over moet maken, mijnheer de voorzitter.
Wanneer de heer Van Dun zegt dat hij op de eerste bladzijde