28 NOVEMBER 1969. 981 van de Staten-Generaal. Er is toegezegd dat de personeelsnota nog tijdens deze zittingsperiode van de raad in behandeling zal worden genomen, nadat het georganiseerd overleg is gehoord en ook de direc teuren en afdelingschefs hun inbreng hebben gehad in het beleid. Vervolgens zegt de heer Kramer dat de arme raadsleden de notulen van de vergaderingen van de medezeggenschapscommissies niet krijgen, waarop de heer Quadekker ingaat met de mededeling dat hij ze niet wil hebben. Ik zou de heer Kramer willen zeggen dat hij een rijk man is en dat hij ze niet krijgt, want als wethouder moet ik deze notulen wel lezen, zoals trouwens het hele college en ik zou de raad niet graag met deze kleinigheden willen belasten. Grote za ken worden er zeker niet besproken en ik zou de raad niet met deze details willen belasten. De heer Quadekker heeft inderdaad gelijk wan neer hij zegt dat het algemene personeelsbeleid bij de raad ligt en de details bij de hoofden van dienst en het college. Ik wil de heer Kramer dan ook bepaald afraden om deze stukken te vragen. Het is geen kwes tie dat het niet zou mogen, maar ik vind dat het niet tot: de taak van een raadslid behoort de notulen van de medezeggenschapscommissies te beoordelen. De heer Kramer heeft verder gevraagd naar een ideeënbus. Wij hebben kort geleden meegemaakt dat iemand in deze gemeente een bijzonder goed idee heeft ingestuurd, maar ik heb ook bij vorige ge legenheden a.1 eens gezegd dat de ervaringen niet zo goed zijn en dat geldt ook voor andere organisaties. Ik wil er echter graag eens over praten met de diensthoofden en vragen of zij iets voelen voor een idee enbus. Wanneer zij daar inderdaad voor voelen geloof ik dat het col lege daartegen geen enkel bezwaar zal hebben. In het kader van het personeelsverloop heeft de heer Kramer vervolgens gezegd dat er toch nog 92 ambtenaren zijn vertrokken. Op een personeelsbestand van ongeveer 1700 is dat natuurlijk jammer, maar dat ligt nu eenmaal in de sfeer van een gemeentelijk apparaat. Gewoonlijk gaan deze mensen namelijk niet naar het particuliere bedrijfs leven, maar naar een andere gemeente, omdat zij daar meer mogelijkhe den zien voor een snellere bevordering. Wanneer hij zegt dat de gemeen te moet proberen deze mensen vast te houden moet ik hem zeggen - dat- komt ook in de personeelsnota tot uiting - dat wij reeds in 1965 de in terne sollicitaties hebben ingevoerd, zodat iedere ambtenaar de kans heeft ook bij andere diensten en bedrijven en bij de secretarie promo tiekansen te zoeken en hij niet naar een andere gemeente hoeft. Des ondanks kan ik mij voorstellen dat vooral secretarieambtenaren ervaring willen opdoen in andere gemeenten en bovendien is het natuurlijk ook mogelijk dat kleinere gemeenten, die moeilijk aan personeel kunnen komen, gemakkelijker kunnen opbieden tegen grote gemeenten wanneer het gaat om adjunct-commiezen, schrijvers, enz. Met hoofdcommie- zen zal dat niet gebeuren, maar wel met deze lagere ambtenaren. Ik meen dat het college een duidelijk antwoord heeft gegeven op de vraag van de heer Kramer over een vaste raadsafdeling voor ar beidszaken en dat hij de hoop nog niet behoeft op te geven. Wij zijn nog bezig met het overleg en onderzoeken hoe het hiermee is in

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 981