982
28 NOVEMBER 1939.
vergelijkbare gemeenten. Wij hebben ervaren dat in een bepaalde ge
meente het nut van een dergelijk vaste commissie voor arbeidszaken
niet is gebleken. Wij zoeken nu naar gemeenten waar het nut van een
commissie voor arbeidszaken wel gebleken is en komen te zijner tijd
op deze zaak terug. Ik zou de heer Kramer trouwens ook willen afhou
den van de directe bemoeienis met het personeel waarover hij heeft
gesproken. Hij moet zich vooral bezighouden met de grote lijnen en
hoewel wij voortgaan met het inschakelen van het georganiseerd over
leg ten aanzien van problemen van algemene aard, meen ik dat de
raad zich niet moet bemoeien met afzonderlijke aspecten. Wanneer
men klachten heeft is ieder hoofd van dienst bereid over deze klachten
te spreken en wanneer dan nog geen oplossing gevonden is kan men bij
iedere wethouder terecht en tenslotte bij de wethouder van personeels
zaken om over deze problemen te spreken. Ik geloof dat meerdere
raadsleden wel de ervaring hebben dat dit altijd tot resultaat leidt.
Wethouder BROEDERS: De heer Van Gastel is ingegaan op het
vraagstuk van de planning. Ik was van mening dat ik daarover niets
meer zou behoeven te zeggen, maar zijn betoog mondde uit in een
vraag naar meer informatie. Hij noemt daarbij het boekje van de heer
Huijsmans dat nog moet verschijnen, maar dat hier in gestencilde
vorm al wordt gebruikt. Het is dus nog niet officieel verschenen. De
vraag is genoteerd en ik zal zeker in net college bespreken of aan dit
verzoek kan worden voldaan.
Ik weet niet of ik een antwoord zou moeten geven op de vraag
over de markt, want ik geloof dat dit onderwerp thuishoort bij hoofd
stuk VI. Ik heb er echter geen bezwaar tegen er in het kort iets over
te zeggen. Volgens de heer Van de Meerendonk is de behoefte aan een
markt wel gebleken uit het feit dat de V. A. C. een brief heeft geschre
ven. Volgens mij ligt het echter minder eenvoudig. Ik kan mij voor
stellen dat er in een bepaalde wijk bij een aantal mensen behoefte hel
staat aan een markt, maar het moet toch ook aantrekkelijk zijn voor de
marktkooplieden. Wij hebben daarvan in Breda wel voorbeelden gezien,
o.a. op het Schoolakkerplein in Ginneken. Daar is een proef genomen,
maar na enige tijd bleven de marktkooplieden weg. Bij enkele mensen
bleek er wel behoefte aan te zijn, maar voor de marktkooplieden was
het niet rendabel. Wij merken wel uit de besprekingen met de markt
kooplieden dat die daar vrij zwaar aan tillen. De sfeer in de wijk schijnt
voor hen ook een wat moeilijk gegeven te zijn en wij zullen moeten
trachten behoefte en aanbod nader tot elkaar te brengen. Wij stellen
daarom bijzonder veel prijs op de bereidheid van de kooplieden. Van
onze kant bestaat die bereidheid zeker en wij hebben toegezegd dat
wij de bonden nog eens zullen benaderen, opdat wij in elk geval in
het voorjaar van 1970 een definitieve stellingname aan de raad kunnen
voorleggen.
Wethouder DE RAAFF: De heer Van de Meerendonk heeft nog
eens gepleit voor een sociale raadsman en gezegd dat deze heel nut
tig kan zijn. Daar twijfel ik helemaal niet aan, maar het punt waar