990 2 DECEMBER 1969. De heer VAN WERKHOOVEN: Goed ja, maar ik hoop dat u het mij dan niet kwalijk zult nemen wanneer ik in derde instantie een interruptie maak'. De VOORZITTER: Ik heb wel eens last gehad van interrupties, maar ik geloof niet dat ik het ooit iemand kwalijk heb genomen! Wethouder VERMEULEN: Nu wij het toch over interrupties heb ben, ik meen dat vraag 71 volledig aan de orde is op het ogenblik. De VOORZITTER: Dat bedoelt de heer Van Werkhooven niet. De heer VAN WERKHOOVEN: Dat bedoel ik niet. Ik had het in eerste instantie aan mijn betoog willen toevoegen, maar toen werd de vergadering geschorst. Wethouder VERMEULEN: Het was niet zo onduidelijk, ik heb het wel begrepen. De VOORZITTER: Dames en heren. Voor dit moment zijn er weer voldoende interrupties geweest. Het woord is aan wethouder Vermeulen. Wethouder VERMEULEN: Ik kan wel stellen dat dit een vrijwel ieder jaar terugkerend onderwerp van debat is tussen de heer Van Werkhooven en het college. Uit een opmerking van de fractiegenoot van de heer Van Werkhooven de heer Van der Werff meende ik het vorige jaar te hebben begrepen dat onze opvattingen elkaar bijna angstig dicht waren gnaderd. Waren wij elkaar nog dichter genaderd, dan hadden wij het risico van blikschade gelopen. Wanneer ik echter het betoog in eerste instantie van de heer Van Werkhooven releveer, dan meen ik dat wij met al onze discussies in het verleden elkaar nauwelijks iets dichter genaderd zijn en dat de opvattingen aan beide zijden nog volledig overeind staan. Ik geloof dat het beste wat ik kan doen is, in zo kort mogelij ke tijd een zo scherp mogelijke analyse te geven van enerzijds de op vattingen van de heer Van Werkhooven en anderzijds de toestand zoals die op dit moment is. Daarbij moeten mijns inziens de verschillen zo duidelijk mogelijk naar voren komen, waardoor de raadsleden, voor zover zij niet direct bij deze materie betrokken zijn, wellicht een wat beter inzicht kunnen krijgen. Waar gaat het in wezen om? Bij vrijwel iedert? begrotingsbe handeling stelt de heer Van Werkhooven voor over te gaan tot de in stelling van een raadsafdeling voor verkeerszaken en openbaar vervoer. In zijn betoog in eerste instantie heeft hij deze afdeling ergens een "bestuurlijke commissie" genoemd, waarop de heer Von Schmid naar mijn mening terecht heeft ingehaakt met een verzoek aan de heer Van Werkhooven om eens nader te definiëren wat deze onder een bestuur lijke commissie verstaat. Zonder de heer Van Werkhooven hiermee iets te willen ontnemen in zijn tweede instantie, heb ik begrepen dat hij onder een bestuurlijke commissie verstaat een afdeling van de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 990