100 12 FEBRUARI 1970 dat het geen vast stramien heeft. Mijn vraag is nu -- en ik zou het zeer op prijs stellen wanneer de wethouder daar straks iets over zou zeggen -- of er tijdens het onderhoud dat de wethouder met de regisseur van het stuk heeft gehad over het evoluerende karakter van het experimen tele theater is gesproken of niet. Met andere woorden: was men daarvan op de hoogte, of is het pas later tot het college doorgedrongen dat een dergelijke evolutie plaatsvindt? Dat is namelijk belangrijk, want wan neer tijdens het onderhoud met de regisseur al over dat evolueren is ge sproken, had het college toen al bij zijn beslissing rekening moeten houden met mogelijke wijzigingen in de tekst en was de eerste beslissing in feite, gezien vanuit de verantwoordelijkheid die het college meent te hebben voor onze moraal en zeden, lichtvaardig genomen. Het volgende punt dat aan de orde komt is dat volgens de wet houder op het gegeven moment de opvatting van de directeur van de schouwburg is veranderd op grond van veranderingen in het stuk, waarna deze adviseert de voorstelling niet door te laten gaan. Op grond van wat de wethouder heeft gezegd ben ik van mening dat men, afgaande op het beleid van de directeur bij diens eerste advies, nu ook had moeten aan vaarden dat deze op goede gronden "nee" zei. Wat zien wij echter gebeuren? Men neemt wel een besluit, maar in feite was dat een voorlopig besluit, want op een gegeven moment stapt men in een auto en rijdt naar Amster dam om de voorstelling te bekijken. Theoretisch zou de mogelijkheid er dus in hebben gezeten dat men ter plaatse tot de conclusie was gekomen dat de voorstelling wel had kunnen doorgaan. Ik ben dan ook van mening dat de positie van de directeur helemaal secundair is in dit geval. Voor mij staat vast dat de beslissing is genomen door de twee heren die, al of niet broodjes etend in Amsterdam, hierover hebben beslist. Vervolgens kom ik aan een passage in het antwoord van de wet houder waarop zojuist ook al door een ander raadslid is gezinspeeld. Ik kan er niet omheen dat ik het -- het gaat hier immers om een ernstige zaak-- een onzindelijke gedachtengang vind wanneer men een citaat over Jezus Christus uit dat stuk haalt en volkomen uit zijn verband ge rukt hier naar voren brengt. Ik weet helemaal niet wat daarop geantwoord is en of men daar een bepaalde bedoeling mee had. Daar weten wij hele maal niets van. Zo kan men op een gegeven moment een indruk wekken die er helemaal naast is. Dat citaat zegt mij persoonlijk niets. Uit veel boeken en stukken kan men een woord lichten om op grond daarvan het hele werk te veroordelen. Dat mag niet, want dat is een demagogisch gebruik, dat in de verdediging van de wethouder is geslopen en dat vind ik bijzonder jammer, juist omdat het hier een voor de stad Breda zo serieuze kwestie betreft. Bovendien zou men dan nog kunnen stellen dat men, wanneer men met een citaat wil aangeven dat het stuk zo slecht is, eigenlijk de plicht heeft het hele stuk aan de raad voor te leggen, opdat wij zelf kunnen beoordelen of dat citaat uit zijn verband gerukt is of niet. Daar komt bovendien nog bij dat de hele achterliggende gedachte bij een man als De Sade best aanleiding zou kunnen geven tot de conclusie dat deze woorden op zichzelf misschien wel voor sommigen kwetsend kunnen zijn, maar in dit verband wil ik er op wijzen dat bij voorbeeld een man als Nietzsche, die ook worstelde met het godspro bleem, ergens over Christus spreekt als "der Bleiche'Verbrecher", de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 100