103 12 FEBRUARI 1970 Mevrouw DE BONTE-DE MUNNIK: Ik vind het eigenlijk betreurens waardig dat over deze kwestie wordt gediscussieerd zoals vanavond hier gebeurt. Er zijn zoveel dingen bijgehaald en er is over zoveel zaken gesproken die er helemaal niets of maar heel weinig mee te maken hebben, terwijl het feit op zichzelf, het verbod aan de directeur van de schouwburg om dit stuk te laten opvoeren, de kern is waar het om draait. Ik heb mij in eerste instantie onthouden van deelname aan het gesprek, omdat ik met een heleboel punten, ook vanavond nog, moeite had. Waar het om gaat is dat de stad Breda een bepaald experimenteel toneelstuk wordt onthouden. Het gaat hier om een werk van De Sade en in dit verband zou ik willen opmerken dat alle boeken van De Sade in elke boekwinkel voor iedereen te koop zijn, zodat iedereen die kan lezen. Daarin komen dezelfde dingen voor als in dit toneelstuk. Of ik het apprecieer, of ik ervan houd en of ik er naar zou zijn gaan kijken is helemaal niet aan de orde. Dat is voor niemand aan de orde. Wanneer men een toneelstuk wil gaan zien, of het nu experimenteel is of klassiek, leest men recensies. Wanneer ik dan in een recensie lees wat ik over dit stuk heb gelezen, zeg ik: voor mij hoeft het niet, ik heb er geen behoefte aan. Het spijt mij dat ik het na alle discussies niet hele maal eens kan zijn met mijn fractievoorzitter, hetgeen ik in eerste in stantie, althans op onderdelen, wel was. Ik ben van mening dat volwassen mensen, die tot oordelen in staat moeten worden geacht, op een gegeven moment zelf moeten kunnen uitmaken of zij iets willen zien of niet. Wanneer ik dit in verband zou brengen met mijn geloof en het christen dom, zelfs dan moet ik zeggen dat, ook al zou ik mij gekwetst voelen wanneer ik het zag, het moet worden gezien als een op het toneel ge brachte gedachte van De Sade, waarin deze bepaalde gevoelens en ka raktereigenschappen beschrijft die in mensen aanwezig kunnen zijn. In dit verband meen ik dat het niet juist is de mensen te verhinderen daarvan kennis te nemen. Het kan mijns inziens goed zijn voor de oor deelsvorming en de ontwikkeling van de mensen, ook al zou ik het wanneer ik het zou zien misschien afgrijselijk vinden. Ik kan het dus niet eens zijn met mijn fractievoorzitter wanneer deze stelt dat wij het helemaal eens zijn met het besluit van het college. Tot mijn spijt moet ik zeggen dat ik. mij daarvan distantieer. Na alle discussies en meningen die ik hier vanavond heb beluisterd ben ik met de heer Barij en de heer von Schmid van mening dat wij ook in deze zaken de mensen geheel vrij moeten laten te gaan zien wat zij op een gegeven moment menen te willen zien en dat wij het oordeel daarover aan de mensen zelf moeten overlaten. Overigens vind ik het betreurenswaardig en beneden peil wanneer hier politieke zaken bij worden betrokken, want daarvoor zijn wij hier niet bij elkaar. Mevrouw VAN MIERLO-MUTSAERS: Ik was niet van plan in tweede instantie op deze zaak terug te komen, maar de heer van Dun heeft mij daartoe genoopt. Hij heeft namelijk een citaat aangehaald uit de ver klaring van de rechten van de mens en daarover heb ik niet gesproken.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 103