104
12 FEBRUARI 1970
Ik heb gesproken over de conventie. Mag ik de heer van Dun via u,
mijnheer de voorzitter, vragen of hij het verschil kan aangeven tussen de
verklaring en de conventie? Wanneer hij dat niet kan zal ik het doen.
De VOORZITTER: De heer van Dun wenst niet te interrumperen.
Het woord is aan u, mevrouw van Mierlo.
Mevrouw VAN MIERLO-MUTSAERS: Goed, mijnheer de voorzitter.
Dan zal ik vertellen dat de verklaring van de rechten van de mens in
1948 is geboren in de Verenigde Naties. Iedereen kan echter een ver
klaring opstellen. De kwestie is echter dat uit deze verklaring de con
ventie is gegroeid. Een conventie is een verdrag, dat is heel iets anders,
want een verdrag is er voor de handhaving van de rechten. Ik heb dus
niet over de verklaring gesproken. Die heb ik zelf ook thuis liggen, ik
heb zelf gebruik gemaakt van de artikelen 13, 14 en 15 in verband met
vluchtelingen en migratie. In de conventie staat dan ook: "Gelet op de
universele verklaring van de rechten van de mens, welke op 10 december
1948 door de algemene vergadering der Verenigde Naties is afgekondigd,
overwegende dat deze verklaring ten doel heeft algemene en daadwer
kelijke erkenning en toepassing van de rechten welke daarin zijn neder-
gelegd te verzekeren, hebben besloten als regeringen van de Euro
pese staten, die bezield zijn met een zelfde geest en een gemeenschappelijk
erfdeel bezitten van de politieke tradities, idealen, vrijheid en heerschappij
van recht de eerste stappen te doen voor de collectieve handhaving van
sommige der in de universele verklaring vermelde rechten." Dit verdrag
is getekend en geratificeerd en daar ligt het grote verschil.
De heer BARIJ: Ik wil graag twee opmerkingen maken. In de eerste
plaats heb ik van wethouder Gielen gehoord dat hij zwaar tilt aan de
vrijheid van meningsuiting. Hij zegt daarbij dat deze vrijheid niet on
beperkt is en dat ben ik met hem eens. De beperkingen daarop worden
door de wet opgelegd. Men kan, gebruik makend van zijn recht op vrije
meningsuiting, de wet uiteraard niet overtreden. Men kan niet beledigen,
men kan geen openbare schennis plegen, men kan geen smadelijke gods
lasteringen uiten, dat mag allemaal niet. De wethouder en ik /erschillen
echter hierin van mening over de vraag wie uitmaakt of de wet is over
treden en dan ben ik van mening dat wij dat de rechter moeten laten doen.
Mijn tweede opmerking betreft hetgeen u, mijnheer de voorzitter,
hebt gezegd, namelijk dat u geen voorbarige mededeling zoudt hebben
gedaan. Ik heb er echter behoefte aan uw mededeling dan te citeren.
U stelt daarin letterlijk: "Het bezoek aan de voorstelling bevestigde de
informaties dat het stuk passages bevatte die van godslasterlijke aard
waren. Bovendien was er verschillende malen sprake van openbare schen
nis der eerbaarheid.Daarmee hebt u mijns inziens gesteld dat er strafbare
feiten worden gepleegd door de spelers en in dit licht Kan ik het echt niet
anders zien dan dat u uitspraken hebt gedaan waartoe het college naar
mijn mening niet gerechtigd is.