fezegd. Ik respecteer ieders mening. Mevrouw de Bonte heeft gezegd dat de oeken van De Sade overal te koop zijn. Ik zou er geen enkel bezwaar tegen hebben wanneer die boeken op het toneel van de schouwburg zouden worden voorgelezen, maar daar gaat het niet om. Dit stuk is niet door De Sade geschreven, het is een parafrase op hetgeen De Sade heeft ge schreven en gedacht, daar draait het om. Het gaat niet om wat De Sade in zijn boeken heeft geschreven, dat is een heel andere kwestie. 107 12 FEBRUARI 1970 waarom. Ik zie deze zaak als het afleggen van verantwoording door het college voor het besluit dat het heeft genomen. Dat is geen politiek spelletje, zoals ook is gezegd, het college heeft helemaal geen reden om een politiek spel te spelen. Het college heeft gemeend zijn plicht te moeten doen en dat heb ik hier vanavond verdedigd. Als de raad er anders over denkt zal het college dat wel horen, ik hoop dat daar een duidelijke uitspraak over komt. Eén ding heb ik vanavond helemaal niet gehoord en dat wil ik nog duidelijk stellen: hoe kan een college van burgemeester en wethouders een beleid voeren, zoals nu ten aanzien van de schouwburg en zijn di recteur het geval is, wanneer er niet een bepaald vertrouwen is? De raad schenkt het college een bepaald vertrouwen, opdat het college in ver trouwen het beleid kan voeren. Wanneer de raad het daar niet mee eens is horen wij het wel, maar zonder vertrouwen kan het college geen beleid voeren. De heer van Dun heeft nog eens herhaald dat het college zijns in ziens niet juist heeft gehandeld en dat hij het niet met mij eens is. Ik kan de heer van Dun waarschijnlijk niet overtuigen. Ik heb respect voor al degenen die met zoveel duidelijkheid hun standpunt naar voren hebben gebracht, zeer in het bijzonder ook voor hetgeen mevrouw de Bonte heeft De VOORZITTER: Ik wil nog een enkele opmerking maken naar aanleiding van hetgeen de heer van der Werff heeft gezegd over het roemruchte artikel 221. Ter verduidelijking wil ik daaraan toevoegen dat het eerste deel van dit artikel, dat handelt over de openbare orde, hier niet van toepassing is. Het tweede deel van dit artikel luidt echter: "Hij waakt tegen het doen van met de openbare orde of zedelijkheid strijdige vertoningen." Er is zelfs sprake van een zekere instructie, een zekere opdracht, in de woorden "hij waakt tegen". Natuurlijk dient een burgemeester -- nogmaals, dat was niet aan de orde -- daarbij zoveel mogelijk objectieve maatstaven te hanteren en dus, hoewel natuurlijk zichzelf blijvend, vooral de objectiviteit in acht te nemen. Ik zou mij heel goed kunnen voorstellen dat, ik heb het onlangs nog ergens gelezen, het zou kunnen gebeuren dat --ik hoop dat een dergelijk geval zich niet tijdens mijn burgemeestersloopbaan zal voordoen -- een toneelstuk niet zou worden verboden, maar dat ik er toch bijvoorbeeld mijn oudste doch ter niet heen zou sturen. Ik meen dat dat een heel normale situatie zou zijn. Dat wilde ik ter verduidelijking nog even zeggen. Mede aan het adres van de heer van der Werff wil ik nog zeggen dat het ingekomen stuk van Bouvigne het college heeft bereikt, maar de heer van der Werff moet wel bedenken dat er op het ogenblik een motie voor mij ligt waarin het oordeel van de raad wordt gevraagd. Deze motie is ondertekend zoals het behoort en het lijkt mij daarom voor de hand liggend dat deze motie aan de orde wordt gesteld.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 107