Ill 12 FEBRUARI 1970 De heer VAN DER ZWAN: Gezien de huidige ontwikkeling stel ik voor het beleid van het college van burgemeester en wethouders terzake van het verbod van dit toneelstuk in stemming te brengen. De VOORZITTER: Mag ik u dan eerst een vraag van orde stellen? Bent u van mening, met uw mede-ondertekenaars, dat de motie die u hebt ingediend kan worden ingetrokken? De heer VAN DER ZWAN: Als u het beleid van het college in stemming wilt brengen trek ik mijn motie in. De VOORZITTER: Mag ik de andere indieners van moties vragen wat zij hiervan denken? Intussen zijn namelijk alle drie de moties gelijk tijdig aan de orde. De heer KROON: Mijn motie eindigt met de opmerking dat het college terecht van zijn bevoegdheid gebruik heeft gemaakt door dit stuk van het repertoire van de Stadsschouwburg af te voeren. Dat is mijns inziens zeer duidelijke taal. In de motie wordt de motivering aangehaald die het college zelf ook gebruikt in de mededeling. Boven dien heb ik gezegd dat de vrijheid van meningsuiting als een democra tische verworvenheid hoog dient te worden gewaardeerd, maar dat er beperkingen moeten zijn. Ik meen dan ook dat onze motie volkomen aan sluit bij hetgeen in uw mededeling staat en ik kan mij daarom niet voor stellen dat voorstanders van uw beleid tegen deze motie zouden kunnen stemmen. Ik handhaaf dan ook mijn motie. De VOORZITTER: Wanneer de motie gelijkluidend zou zijn aan de opvattingen in de mededeling is daaraan natuurlijk niet zoveel behoefte, omdat men dan ook zijn instemming zou kunnen betuigen met het stand punt van het college. De heer VAN DER WERFF: Ik wil graag de motie zoals ik die heb ingediend, naar aanleiding van de uitlatingen van verschillende leden handhaven, met dien verstande dat ik de zin achter "verwacht" in ver band met de daaruit voortvloeiende onduidelijkheid zou willen schrappen in overleg met de leden van mijn fractie. Dat wil zeggen dat in de tekst van de motie vervallen de woorden "verwacht in den vervolge direct en tijdig bij eventueel omstreden besluitvorming betrokken te worden". Vervolgens zou ik graag willen repliceren op speciaal de uitlating van wethouder Vermeulen, die heeft gezegd dat artikel 221 nu eenmaal in de wet staat. Dat is natuurlijk onverkort een feit, maar ik geloof dat het wenselijk is -- zo heb ik het althans gesteld -- dat de burgemeester sua sponte op basis van deze motie dat artikel niet zal hanteren. Ik kan in de gemeenteraad van Breda echter niet de tekst van de wet op welke manier ook geweld aandoen. Dat is noch de wens van de heer Vermeulen, noch van mij. In die zin moet men mij verstaan.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 111