131 19 FEBRUARI 1970. gelegenheden die nog niet bestonden, met andere woorden aan zaken die een deel van de bevolking betrekken bij de beleidsvorming van het stadsbestuur, voor zover zij daarbij betrokken zijn. Hier hebben wij echter te maken met een aangelegenheid waarbij het college een taak afstoot en in feite delegeert aan een commissie. Het college heeft natuurlijk het volste recht om met een dergelijk voorstel te ko men, zeker wanneer de opzet is een grotere efficiency te bewerkstel ligen in de beleidsvoering. Wanneer die wil vooropstaat - en ik heb geen reden daaraan te twijfelen - zou men de maatregel op die grond wellicht kunnen toejuichen. Het moet mij van het hart dat mij daar bij enige twijfel bekruipt, zeker nu ik ook enkele andere raadsleden heb gehoord. De vraag blijft namelijk over of hieruit inderdaad een grotere efficiency zal voortkomen. Daar zou ik graag iets meer over willen horen. Daar komt bovendien nog bij dat een grotere efficiency natuurlijk wel belangrijk is, maar wanneer het om mensen gaat mag die niet doorslaggevend zijn. Daar zullen ook andere factoren bij moe ten komen vooraleer ik mijn steun aan dit voorstel zal kunnen verle nen. Het is mij bekend dat ook in deze regeling een adviescommis sie bestaat, waarin wordt voorzien door de wet sociale werkvoorzie ning, die, - daar is zojuist ook al even op gewezen - gevraagd en ongevraagd advies kan verlenen aan het stadsbestuur en aan de nu voorgestelde nieuwe commissie ex artikel 61. Mijn vraag is of in de ze sociale adviescommissie ook vertegenwoordigers van werknemerszij de zitten. Ik neem aan van wel, maar dat zijn dan vermoedelijk men sen van de vakbonden. Het is heel belangrijk dat die deel uitmaken van de commissie, maar dit is geen verdienste van het college omdat dit wettelijk is voorgeschreven. Mijn bezwaar tegen het voorstel in zijn geheel is hiermee echter niet weggenomen, omdat het mij juist gaat om - daar ben ik ook mee begonnen - het aandeel van degenen die er het nauwst bij zijn betrokken, namelijk of de reeds eerder ge noemde hoofd- en hanarbeiders in deze nieuwe regeling aan hun trek ken komen. Mijn vraag in dit verband is of de door de wet vereiste adviescommissie een vertegenwoordiging van deze betrokkenen kan bevatten. Hetzelfde geldt voor de commissie waarover wij nu moeten beslissen en die, zoals de heer Kramer reeds heeft gezegd, zo breed mogelijk moet worden samengesteld. Gaarne ontvang ik van de wet houder een nauwkeurig antwoord op deze vragen en op de vraag of dit resulteert in een grotere efficiency alvorens ik mijn stem hierover bepaal. Mevrouw STOCKMANN-VAN DER KALLEN: Ik onderlijn het betoog van de heer Barij. Ook ik vind het een gelukwens waard aan het college voor deze nieuwe samenstelling van de bestuurscommis sie. Toch wil ik hieraan enkele praktische opmerkingen toevoegen. Het is een nieuwe commissie, waarvan in artikel 2 lid 2 de samenstel ling wordt vastgelegd. Daar staat: "De raad benoemt een lid uit zijn midden". Daar kan ik mij mee verenigen wanneer die bestuurscom missie vijf leden telt. Zodra het er echter negen zijn is het de vraag

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 131