135 19 FEBRUARI 1970. als een neutrale voorzitter een besluit te nemen. In principe ben ik tegen dit voorstel, waaraan ik dan ook mijn stem niet kan geven. De VOORZITTER: Mag ik hieraan toevoegen, mijnheer Woes- tenberg, dat ik geen besluiten neem, daar wil ik u wel even op wijzen. Wethouder DE RAAFF: Na hetgeen ik van de verschillende sprekers heb gehoord is het mij een behoefte de hoofdzaken van de bijzaken te scheiden. De kern van de hele materie is een goede ontplooiing van de sociale werkvoorziening. Dat is het scheppen van aangepaste werkgele genheid voor al diegenen die hierop tijdelijk of blijvend zijn aangewe zen. Tot nu toe gebeurt dat versnipperd en op kleine schaal en voldoet het niet aan alle eisen. Om meer en betere mogelijkheden te kunnen scheppen, is schaalvergroting nodig en om dan meteen te antwoorden op het betoog van de heer Woestenberg: zelfs bij schaalvergroting, niet alleen in Breda maar ook regionaal, waarover mevrouw jager heeft ge sproken, zijn wij nog niet aan een mammoetbedrijf toe. Dat is iets heel anders. Om echter een begin te kunnen maken met die schaalvergroting moeten wij eerst orde op zaken stellen in Breda, zodanig dat het zich in Breda goed ontwikkelt, zodat het voor andere stichtingen of gemeen ten in de regio aantrekkelijk is om toe te treden. Dat is ook het grote probleem. De situatie in Breda, zoals ik bekend mag veronderstellen, is de volgende. Er is een particuliere stichting de Brandelaar, die werk plaatsen exploiteert aan de Oude Baan. Daarnaast is er het college van burgemeester en wethouders, dat ook werkverbanden exploiteert, t.w. de Grazendonk, de buitenobjecten en de verspreide objecten in Breda. Sinds 1967 - verder ben ik niet teruggegaan - is er gestudeerd, gepraat, geschreven, nota's samengesteld en uiteindelijk levensgrote tegenstel lingen in het leven geroepen tussen het particulier initiatief enerzijds en de overheid anderzijds. Met die situatie werd ik ongeveer een jaar geleden geconfronteerd. Het grote probleem was hoe deze antithese tussen de overheid en het particulier initiatief moest worden opgelost. Daarvoor zijn alle mogelijke vormen overwogen en bekeken. In de nota heeft men kunnen zien dat wij hebben gedacht aan een stichtings vorm. Die verdiende echter niet de voorkeur, omdat er voor die stich ting dan beperkte mogelijkheden zouden zijn door het feit dat er niet- overdraagbare overheidstaken zijn. De voorkeur zou dus moeten worden gegeven aan een publiekrechtelijk kader, met andere woorden: alles onderbrengen bij de sociale dienst, maar dat is natuurlijk wel een mis kenning van de grote verdiensten die het particulier initiatief zowel in Breda als elders heeft gehad en nog heeft. Vervolgens hebben wij ons afgevraagd hoe wij tot een synthese konden komen, tot een samenwerking tussen particulier initiatief en overheid en na veel wikken en wegen meenden wij gebruik te kunnen maken van een commissie ex artikel 61. Juridisch is het misschien niet helemaal exact, maar het komt erop neer dat er een gemeentelij ke tak van dienst wordt gevormd, zoals de sociale dienst, het Enwa- bedrijf, enz.ex artikel 252, met dit verschil dat er niet een ambte lijk directeur aan het hoofd staat maar een aantal Bredase burgers. V/ij

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 135