19 FEBRUARI 1970.
142
wordt opgenomen in de verordening, de vakorganisaties zullen worden
ingeschakeld en wij vinden het zeer verstandig dat er zal worden ge
start met een commissie van vijf leden. Men moet altijd zorgen dat
er uitbreidingsmogelijkheden zijn, mede gezien het feit dat de regio
erbij zal worden betrokken.
Wij zijn ook tevreden met het antwoord ten aanzien van het
Georganiseerd Overleg. Wij hadden gevraagd dit op de agenda te zet
ten en aan dit verzoek is voldaan nu het maandag zal worden bespro
ken.
Wij kunnen niet anders dan het met dit voorstel eens zijn en
spreken onze erkentelijkheid uit voor het vele werk dat daaraan ver
bonden is. Het zal duidelijk zijn dat wij dan ook geen behoefte heb
ben aan het voorstel van de heer Wierckx.
Mevrouw DE BONTE-DE MUNNIK: Onze mening is na het ant
woord van de wethouder niet veranderd. Hij stelt bijvoorbeeld dat, aan
genomen dat de directeur een econoom is, de sociale kant in gedrang
kan komen. Ik zou de wethouder willen vragen of dit ook niet het ge
val kan zijn met de secretaris. Ik zeg niet dat het zo hoeft te zijn,
maar het zou toch kunnen.
De wethouder heeft zich verder afgevraagd wat de waarde is
van ervaring, omdat er zoveel verandert. In de nota spreekt hij ech
ter van de grote ervaring die nodig is om dit werk te kunnen doen en
die is gebleken uit het werk van de stichting De Brandelaar, waarvoor
ik overigens grote waardering heb.
Voor de werkvoorziening is schaalvergroting nodig, aldus de
wethouder. Wat de bedrijfsvoering betreft ben ik dat helemaal met
hem eens. Deskundigheid is te koop, stelt hij verder, en wat let ons
deskundige mensen uit de dienst aan te trekken. Hiermee geeft hij
dus toe dat de deskundigheid daar te vinden is.
Wat de opheffing van de Brandelaar betreft kunnen wij blij
zijn dat de Brandelaar dat zo soepel heeft gedaan, maar gezien de giote
geschiedenis van deze stichting wekt dat bij mij toch enige verbazing.
Ik meen hieruit te moeten concluderen dat er zware eisen op tafel zijn
gelegd door de stichting De Brandelaar, waarmee ik wil zeggen dat ik
er nog niet helemaal van overtuigd ben dat het met een commissie
van vijf leden allemaal zo democratisch zal gaan draaien. Wanneer
ik denk aan een geruisloze opheffing van de Brandelaar heb ik toch wel
enige bedenkingen tegen een commissie van vijf leden, waarin slechts
een raadslid zal zitten en waarvan waarschijnlijk toch ook een ambte
naar deel zal moeten uitmaken.
Ik heb uit het antwoord van de wethouder geen argumenten kun
nen halen die mij ervan overtuigen dat dit de beste weg is. Ik zie nog
steeds de mogelijkheid van de bedrijfsvoering onder beheer van de be
stuurscommissie onder leiding van een directeur en de uitvoering van
de wet te laten waar die nu is, eventueel met een uitbreiding.
Mevrouw J3GER-MIDDELBEEK Het antwoord van de wethouder
was voor ons duidelijk. Het feit dat de mogelijkheid openblijft dat er
op den duur een regionale vertegenwoordiger in de bestuurscommissie