143
19 FEBRUARI 1970.
zal plaatsnemen doet ons veel genoegen. Wij kunnen ons dan ook niet
met het voorstel-Wierckx verenigen.
De heer VON SCHMID: Ook ik vond het antwoord van de wet
houder duidelijk, maar in tegenstelling tot mevrouw Jager heeft het
mij bepaald niet voldaan. De wethouder heeft gesteld dat er doelbe
wust moet worden gedecentraliseerd. Ik vind dat dit geen axioma mag
zijn, omdat mijns inziens het doel moet zijn een betere behartiging van
de belangen van de betrokkenen. Dat kan de ene keer leiden tot centra
lisatie en een andere keer tot decentralisatie, nu eens zal er meer met
particulier initiatief moeten gebeuren, dan weer meer met overheids
ingrijpen. Dat hangt helemaal van de omstandigheden af en daarmee
komen wij op het punt dat ook de wethouder centraal heeft gesteld, name
lijk dat het gaat om een synthese tussen het particulier initiatief en de
overheid. Zoals ik in eerste instantie reeds heb gezegd zit daar naar
mijn mening het zwakke punt. Na het antwoord van de wethouder is
die mening alleen maar versterkt. Hij heeft gezegd dat er op deze ma
nier burgers bij kunnen worden betrokken, maar die waren er al bij
betrokken, zoals ik al heb gezegd. Er wordt over decentralisatie ge
sproken. De gemeente legt in handen van de commissie een bepaalde
beleidsbevoegdheid en nu gaat het er mij om dat er juist geen synthese
is, want naar mijn mening - en ook naar de mening van degenen die een
tegengeluid laten horen - trekt de overheid zich juist teveel terug. Wan
neer men artikel 61 goed wil toepassen geloof ik trouwens ook dat men
daarin juist een synthese moet vinden tussen overheid =n particulieren,
hetgeen wil zeggen dat er van de kant van de overheid veel meer men
sen - raadsleden, maar ook mensen van de dienst en bijvoorbeeld de
directeur van de sociale dienst, dat zijn de deskundigen waar mevrouw
De Bonte het over had - bij deze commissie betrokken moeten worden.
Dat is mijns inziens het voornaamste punt van artikel 61 en dat vind
ik helemaal niet terug in dit voorstel, zoals wordt bevestigd door het
antwoord van de wethouder. De wethouder zegt dat wij eerst de grote
lijnen moeten trekken. Dat wil ik best, maar de bemanning vind ik ook
een grote lijn, die is voor mij de quintessens van deze zaak. Ik blijf
van mening dat daarin ook plaats moet zijn voor een vertegenwoordi
ger van de betrokkenen. De wethouder zegt dat het allemaal zo ver
schrikkelijk ingewikkeld is dat niemand er meer iets van begrijpt, maar
dat is nu juist een van de dingen waardoor de mensen tegenwoordig zo
onrustig worden. Er zal dus naar moeten worden gestreefd dat het in
duidelijke taal wordt overgezet, opdat juist iemand van de betrokke
nen begrijpt wat er gebeurt.
Er moet een nieuwe structuur komen, heeft de wethouder verder
gezegd. Het is mogelijk dat dat moet, maar ik vind dat men, wanneer
men tegenwoordig nieuwe structuren maakt, daarin ook de eigen lots-
bepaling mede moet betrekken. Niet dat die mensen nu ineens alles
moeten uitmaken, dat bedoel ik niet, maar zij moeten er toch nauwer
bij betrokken zijn dan in deze regeling gebeurt, die nu juist de gele
genheid had kunnen bieden ze er meer bij te betrekken.
Wat ik tenslotte ook nog een beetje bedenkelijk vond in het
antwoord van de wethouder is zijn stelling dat het economische en het