145
19 FEBRUARI 1970.
van verschillende raadsleden zou men kunnen opmaken dat het socia
le element, het medeleven dus, niet gegarandeerd zou zijn wanneer
het secretariaat niet in handen is van de sociale dienst. Ik heb levens
grote bezwaren tegen het monopoliseren van het sociale element bij de
sociale dienst. Ook buiten de sociale dienst zijn er mensen die sociaal
bewogen kunnen zijn. Ik wil het sociale element daarom niet gebruikt
zien als argument om het secretariaat bij de sociale dienst te laten,
omdat dit lijkt op een soort motie van wantrouwen tegen de nieuw te
vormen bestuurscommissie en dat gaat mij bepaald te ver.
De heer Woestenberg zegt dat er veel te weinig mensen in zijn
gekend, maar hij moest eens weten met hoeveel mensen ik over deze
materie heb gesproken. Ik geloof niet dat ik iemand heb vergeten die
er een zinnig woord over zou kunnen zeggen, maar blijkbaar zijn die
er dan toch nog geweest. Hij is begonnen met te zeggen dat de mens
het belangrijkste is. Daar ben ik het natuurlijk volkomen mee eens,
dat is geen monopolie van de heer Woestenberg. Waar het echter om
gaat is de vraag hoe wij de dingen die voor de mensen het belangrijkst
zijn kunnen realiseren. Mevrouw Van Mierlo zegt hierover dat er ver
schillende mogelijkheden zijn, maar wij hebben alle mogelijkheden
afgetast. Ik ben geen Prinzipiënreiter in die zin dat wat ik zeg per se
moet gebeuren. Wij hebben alles overwogen en wij zijn tot de conclu
sie gekomen dat het voorstel zoals het hier ligt de enig realiseerbare mo
gelijkheid is.
Vanwaar die haast, vraagt de heer Woestenberg. De reden daarvoor
heb ik in de afdeling al meegedeeld. De wet is van 1967. Zij is in 1968
van kracht geworden, op 1 januari 1969 in werking getreden en voor
1 januari 1970 had alles in kannen en kruiken moeten zijn. Door aller
lei omstandigheden zijn wij nog steeds niet zo ver en daarom heb ik
de rijksconsulent voor complementaire voorzieningen - de echte dus -
moeten vragen, bidden en smeken is misschien wat overdreven, of hij
in afwachting van de in dit raadsvoorstel voorgestelde structuur wilde
wachten met het intrekken van de subsidie. Zou op 1 januari 1970 de
zaak niet voor elkaar zijn, dan had de minister namelijk het recht de
subsidie in te trekken. Gezien het feit dat wij veronderstelden in janu
ari dit voorstel klaar te hebben - het is uiteindelijk toch nog februari
geworden - heeft hij goedgevonden de subsidie niet direct in te trek
ken. Het gevaar is dus levensgroot aanwezig dat, wanneer dit voorstel
niet wordt aangenomen, de minister de subsidie intrekt. Dan kan de
gemeente het zelf betalen en dat kan enorme bedragen gaan kosten.
Dat is dus de reden van die haast, niet het feit dat er verkiezingen op
komst zijn.
Er was sprake van een misverstand tussen de heer Woestenberg
en de heer Smit over de zittingsduur van de commissie. De heer Woes
tenberg heeft in dit geval gelijk, in het concept staat inderdaad het
voorstel de zittingsperiode van de commissie samen te laten vallen
met de zittingsperiode van de raad. Omdat de raad over enkele maan
den echter vernieuwd wordt en deze commissie - die ik bij wijze van
spreken morgen aan het werk. wil hebben - dan na een half jaar weer
zou verdwijnen en misschien opnieuw zou moeten worden samenge
steld, hebben wij als overgangsmaatregel besloten de commissie te