19 FEBRUARI 1970. 154 het college terecht stelt, de voorliggende voorstellen daardoor eniger mate beïnvloed. Vervolgens nog een opmerking. De verantwoordelijkheid voor het culturele beleid dat zal worden gevoerd, zal ook in de toekomst wanneer de culturele raad is ingesteld, naar de mening van onze frac tie uitdrukkelijk dienen te berusten bij één persoon of instantie, res pectievelijk de wethouder van culturele zaken of het college, ik meen dat wij dit duidelijk moeten stellen, juist ter gelegenheid van dit voorstel. Ook de benoeming van ambtenaren in de culturele sec tor - in het voorstel wordt ook gesproken over de ambtenaar die hoofd is van de culturele dienst, vandaar dat ik meen dat ik dit even mag noemen - geschiedt door het college onder verantwoordelijkheid van de genoemde wethouder. Hetzelfde geldt voor de instructie, de taak omschrijving, de inschaling, de regeling van interne verhoudingen, de presentatie naar buiten, enz. Ook wanneer er een voordracht van het college is voor een door de gemeenteraad te benoemen functiona ris, ressorteert deze verder onder uw verantwoordelijkheid, mijnheer de voorzitter. Het zou daarbij denkbaar zijn, hoewel ik meen dat dit een ultimum refugium zou zijn, dat ook vanuit de raad bij een totaal uitblijven van een voordracht, een voorstel zou kunnen komen, maar nogmaals, dat zou een ultimum refugium zijn. Ook na het instellen van de culturele raad, mijnheer de voorzitter, wordt u echter van geen enkele verantwoordelijkheid ontslagen. Ik stel dit namens onze fractie zo nadrukkelijk en expliciet, omdat bij ons tijdens het debat van de vorige week de indruk is gewekt dat sommigen onzer ten aan zien van bepaalde zaken van mening zijn dat een ambtenaar verant woordelijk was. Dat zal ook wel zo zijn, maar dan uitsluitend intern en niemand anders dan de wethouder zal het culturele beleid in Bre da kunnen verdedigen. De VOORZITTER: Ik geloof dat ik de verkeerde volgorde heb aangehouden, mijnheer Kramer, maar u hebt nu gelegenheid te ver tellen of de heer Van der Werff gelijk heeft. De heer KRAMER: Wanneer de wethouder van culturele zaken nog een jaar in dienst zou blijven, als ik het zo mag zeggen, zouden misschien alle wensen die wij in voorgaande vergaderingen geuit heb ben in vervulling gaan, maar wie weet kan het nog in een kortere peri ode. Gezien de wijzigingen hebben wij veel waardering voor het voor stel zoals het nu voor ons ligt. Wij hebben voorheen van de functie wethouder-voorzitter geen halszaak gemaakt, hoewel wij daarvan wel de bezwaren hebben genoemd. Zoals het nu is kunnen wij er helemaal mee eens zijn. Wij hebben gepleit voor openbaarheid. Ik geloof niet dat het reëel is hiervoor als protestants-christelijke fractie de eer op te eisen, want ook de heer Van der Werff heeft daarvoor zeer nadruk kelijk gepleit. Alleen heb ik bij het punt van de openbaarheid gezegd dat ik mij kan voorstellen dat niet iedere vergadering openbaar moet zijn en wij kunnen alleen maar verheugd zijn dat dit nu ook in het voorstel naar voren komt. Wij hebben meerdere malen een bijzondere wens geuit, die

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 154