19 FEBRUARI 1970. 156 met dit voorstel, waarmee wij ook zelf tevreden zijn. De noodzaak daarvan deed zich ook sterker gevoelen toen de openbaarheid van de vergaderingen erbij betrokken werd, want daardoor is het voor het col lege natuurlijk iets moeilijker geworden. De heer Van der Werff heeft gezegd de tegenargumenten die toen zijn geuit niet te zullen noemen. Ook daaronder waren er die waarde hadden, maar wij hebben de andere argumenten zwaarder laten wegen. Mevrouw Stockmann heeft gezegd dat door die openbaarheid de raad meer bekendheid zal krijgen, maar zij is er niet meer en daar om zal ik niet zeggen wat ik van plan was te zeggen. Het gaat natuurlijk in het geheel niet om de bekendheid, maar om de zin van het werk in de culturele raad. Verder is de opmerking gemaakt dat de mensen uit de regio niet alleen deel moeten uitmaken van de werkgroepen en de commis sies ad hoe, maar dat die ook reëel in de culturele raad zullen moeten worden opgenomen. Ik geloof niet dat daar bezwaar tegen is, het lijkt mij zelfs de moeite waard daarnaar te streven. De vraag is slechts - die is ook door meerdere leden gesteld - hoe wij aan deze mensen moeten komen. Ook de heer Spanjer heeft gesproken over de mensen uit de regio. Hij is van oordeel dat die direct vanaf het begin bij de culturele raad moeten worden betrokken. Verder, aldus de heer Spanjer, moet er gro te zorgvuldigheid worden betracht bij het aankondigen van de vergade ringen. Ik onderschrijf volledig de argumenten die hij daarvoor op tafel legt. Wanneer er belangrijke onderwerpen aan de orde zijn zit de pu blieke tribune wat voller, maar wij hebben ook wel vergaderingen mee gemaakt dat er vrijwel niemand was, terwijl de vergadering toch was aangekondigd en zelfs de agenda in de pers was besproken. Ik meen dat het zin heeft hier op bijzondere wijze bekendheid aan te geven, wellicht kan men te dien aanzien suggesties doen aan de echte wethouder van culturele zaken. Ik vervang hem op dit moment, maar hij zal dit probleem moeten oplossen. Wat het presentiegeld betreft is men door interfractioneel over leg tot overeenstemming gekomen. Ook in de V.V.D. blijkt het dus mogelijk te zijn dat men van standpunt verandert. De heer VAN DER WERFF: Je moet van zoiets natuurlijk geen gewoonte maken.' Wethouder VAN BIJNEN: Als het goed is wel natuurlijk.' Ik geloof dat ik over het presentiegeld nog geen toezegging kan doen. De leden van de afdeling voor jeugd, sport en recreatiezaken weten dat dit probleem ook daar aan de orde is. Hetzelfde geldt voor de Sportstichting en ik kan mij voorstellen dat er nog meer commissies zijn. Wanneer wij in dit geval iets doen moeten wij dus consequent zijn. Daarom moet dit probleem eerst nauwkeurig worden bekeken en moet er worden geïnformeerd bij andere gemeenten hoe men het daar doet. Dit onderzoek wil ik namens mijn collega en het gehele college gaar ne toezeggen. De heer Van der Werff heeft verder gevraagd wat de oorzaak is

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 156