181
12 MAART 1970
te mogen interpelleren waren en zijn dat ikzelf met de geschetste com
binatie van functies niet gelukkig ben, evenals velen met mij. Ik wil
erop wijzen dat ik reeds donderdag j.l. heb getracht mijn verzoek aan
u, mijnheer de voorzitter, te doen toekomen, maar toen kon ik u niet
bereiken. Vrijdag was ik bij u.
Ik meen dat ik de reden van het aangaan van deze combinatie van
functies op dit ogenblik heel goed kan begrijpen. De tekst van artikel 30
van de wet 5 augustus 1956, Stbl. 455, luidt: "Indien de gewezen wet
houder inkomsten gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf,
ter hand genomen op ofcna de dag waarop hij heeft opgehouden wethouder
te zijn, wordt de uitkering met het bedrag dier inkomsten verminderd.
U begrijpt het: de belastingbetaler draait op voor de cumulatieve betaling,
maar het is volmaakt en règle.
De heer Hijlkema bijvoorbeeld, wethouder voor de Partij van de
Arbeid in Den Haag, heeft per 1 februari 1970 een bureau in onroerende
goederen opgericht met het zelfde oogmerk. Toch is er volgens mij een
klein verschil met ons geval. Wethouder Hijlkema van Den Haag had --
althans volgens perspublikaties -- van het federatiebestuur van zijn partij
te horen gekregen dat men hem niet meer kandidaat wilde stellen. De
heer Vermeulen heeft voor zover mij bekend zelf besloten zich terug
te trekken uit het politieke leven, althans van deze gemeente en pro
vincie. Hij is derhalve in het geheel geen slachtoffer van verstoting, van
dwang of van intriges en terecht niet. Hij heeft in de afgelopen jaren
steeds voor onze gemeente in de bres gestaan, vooral terzake van de
woningbouw, en met een resultaat dat gezien de tijdsomstandigheden,
de contingentering en de kapitaalmarkt er echt wezen mag. Ik wil die
waardering juist bij deze gelegenheid nadrukkelijk uitspreken en tevens
wil ik verklaren dat ik de goede trouw van betrokkene niet in twijfel trek.
Ook wanneer wij ons speciaal verdiepen in artikel 26 lid c van de gemeente
wet, moeten wij constateren dat er wettelijk uiteraard niets ongeoorloofds
geschiedt. Dat artikel luidt: "De leden van de raad mogen noch
middellijk, noch onmiddellijk, deelnemen aan onderhandse pacht van
gemeentegoederen of inkomsten, aan leveringen of aannemingen ten be
hoeve der gemeente, enz." Ter illustratie: zowel de landelijke overheid
als het college van gedeputeerde staten van deze provincie oordeelden
in 1916-1917 aat een raadslid als lid van de raad van beheer van een N. V.
die leveranties aan de gemeente verrichtte, niet in strijd met de wet
verkeerde, mits van de kant van het raadslid de lijdelijkheid eerlijk en op
recht werd betracht.
Deze bepalingen gelden voor alle raadsleden en het college van
gedeputeerde staten dient bij overtreding de betrokkene als zodanig te
ontheffen. In het voorliggende geval betreft het echter geen gewoon
raadslid, maar een gekwalificeerd lid van de gemeenteraad, namelijk
een door alle andere leden tot dagelijks bestuurder gekozene, verant
woordelijk voor de totale gang van zaken i.e. voornamelijk van open
bare werken.
Wanneer ik nu in het stadhuis gloeilampen zou aantreffen en de
wethouder zou speciale banden onderhouden met een industrie in Eind
hoven, wanneer er hier kaarsen zouden worden ontstoken uit Gouda en de
wethouder had een binding met een stearinefabriek, of wanneer ik van