186
12 MAART 1970
Vervolgens is de vraag aan de orde wat zich hier nu in feite heeft
voorgedaan. Ik geloof dat velen uit de krant of op andere wijze op de
hoogte zijn van hetgeen er is voorgevallen. De wethouder heeft, na te
zijn benaderd door een bouwonderneming, het adviseurschap van die
bouwonderneming aanvaard, waarbij ik direct wil opmerken dat de wet
houder daarover, voordat hij deze beslissing heeft genomen, overleg heeft
gepleegd met het college van burgemeester en wethouders en ook in dat
college instemming heeft ondervonden met dat besluit, dat op dat moment
cus nog genomen moest worden. Ik geloof, vooral ook omdat direct daarna
ae afdeling voor openbare werken is geïnformeerd, alsmede op verzoek
de pers, dat in deze zaak de koninklijke weg is bewandeld. Alle open
heid die men in een dergelijke zaak maar kan verlangen is betracht en
alleen al om die reden zou ik willen zeggen dat juist door die openheid
-- en terecht verlangde openheid -- waarborgen zijn ingebouwd die voor
het goed functioneren van deze functiecombinatie -- waarover ik straks
graag nog iets meer wil zeggen -- zeker groot zijn.
Er is echter nog iets anders aan de orde. Het kernpunt in de vraag
stelling van de heer van der Werff is vanzelfsprekend, zoals hij zojuist
ook heeft herhaald met een aantal voorbeelden, of naar de opvatting van
bet college de combinatie van het wethouderschap van openbare werken
en het adviseurschap van een bouwonderneming aanvaardbaar is. Ik wil
daar graag enkele dingen over zeggen. In de eerste plaats moeten wij
vaststellen dat het in ieder geval niet in strijd is met de wet. De heer
van der Werff heeft dit ook al geconstateerd uit artikel 26 van de ge
meentewet, waarvan hij een deel heeft voorgelezen. Het artikel is nog
iets langer, maar dat heeft hij terecht weggelaten. Hij heeft ook gezegd
dat dit artikel waarschijnlijk zal worden gewijzigd en dat de geest ervan
wellicht ook tot een andere conclusie zou kunnen leiden. Ook daarop
wil ik straks nog nader ingaan. Gelukkig heeft de heer van der Werff zelf
reeds geconstateerd dat deze zaak volkomen en règle is en die constatering
neemt het college van burgemeester en wethouders ook zonder meer over.
Vervolgens is met de wethouder bij de aanvaarding van die functie
-- waarbij ik tegelijkertijd wil opmerken dat dit helemaal geen geruchten
meer zijn, ik kom daar straks ook nog even op terug -- op 16 februari
de afspraak gemaakt, een duidelijk gentleman's agreement, dat hij zich
niet zal bezig houden met zaken die Breda betreffen, nu niet en na 1 sep
tember waarschijnlijk ook niet. Tenslotte heeft het college enkele weken
geleden de interne maatregel genomen dat, wanneer er zich gevallen zouden
voordoen waarin op beleidsniveau contact nodig is met deze bouwonder
neming, een ander lid van het college deze zaken zal kunnen behandelen.
Het college heeft mij gevraagd in die gevallen de plaats van de heer Ver
meulen in te nemen.
Wat kan dit nu betekenen? Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat wan
neer het gaat om het toezicht op lopende opdrachten het in bepaalde situa
ties gewenst is dat een ander deze toezichthoudende taak uitoefent. Overi
gens weet de raad even goed als ik dat dit toezicht wanneer het bijvoorbeeld
woningwetbouw betreft aan zeer stringente overheidsvoorschriften gebonden
is en zodoende slechts een zeer beperkt karakter heeft. Daarnaast kan men
zich voorstellen dat er moet worden onderhandeld over nieuwe projecten.