189
12 MAART 1970
raadslid, als fractievoorzitter van de P. v. d. A. en ook als wethouder.
Mijn fractie is er dan ook van overtuigd dat het aanblijven van de heer
Vermeulen, nu deze zaak met voldoende waarborgen omgeven is, van
het grootste belang is, ook voor de naaste toekomst.
De vierde vraag van de interpellant of dit aanblijven al dan niet
strijdig is met artikel 26 van de gemeentewet wordt door het college ont
kennend beantwoord. Ik geloof dat ook wij deze vraag met "neen" kun
nen beantwoorden.
De heer VAN DER WERFF: Althans naar de letterl
De heer KROON: Zeer zeker naar de letter, over de geest van dit
artikel kan men natuurlijk verschillend denken. Gezien echter de inte
griteit van de betrokkene en mede gezien de waarborgen die door het
college zijn gegeven, geloof ik dat wij deze vraag ook naar de geest
ontkennend kunnen beantwoorden.
Over de vijfde vraag tenslotte zal de raad nu een uitspraak moeten
doen. Wat mijn fractie betreft kan ik verklaren dat wij volledig achter
het standpunt van het college staan, zoals ik in eerste aanleg ook als
lid van de afdeling voor openbare werken heb meegedeeld, bij welke
gelegenheid ook de fractievoorzitter van de V. V.D. geen enkele bedenking
heeft geuit.
De heer VAN BANNING: In het kort wil ik verklaren dat ik afstand
wil nemen van een enkele opmerking van mijn fractievoorzitter. Toen ik
voor de eerste maal kennisnam van het bericht dat de wethouder -- aan
wiens integriteit ik bepaald niet twijfel, ik heb het genoegen hem iedere
maand te ontmoeten en acht hem bijzonder hoog -- een binding krijgt
met de N. V. Zeebregts, was ik enigszins getroffen. Hoewel wij nu in
een bijzondere politieke sfeer zitten, kan ik mij heel goed voorstellen
dat de heer van der Werff deze vragen heeft gesteld. Ik vind ook dat hij
dit op een bijzonder correcte en prettige wijze heeft gedaan. Ik geloof
ook dat het billijk is en dat dit de wethouder in alle opzichten recht
doet wedervaren. Ik geloof dat ik de wethouder goed genoeg ken om te
weten dat hij zelf niets anders zou willen dan een openbare behandeling
en dat hij alle geruchten die de stap die hij heeft ondernomen in een
kwade reuk zouden kunnen stellen uit de weg wil zien geruimd. Het
verheugt mij derhalve dat deze zaak hier aan de orde is gesteld, al
is het dan ook in een interpellatie, waardoor altijd een beetje de indruk
wordt gewekt dat een zaak een minder prettig facet heeft. Ik zou het
nog prettiger hebben gevonden wanneer de wethouder deze zaak eerst
aan de raad had voorgelegd voordat hij een beslissing nam. Dat zou
mijns inziens nog gunstiger zijn geweest. Ik heb er behoefte aan dit
duidelijk te stellen.
De heer VON SCHMID: Ik wil beginnen met de opmerking dat
ik wel begrip kan opbrengen voor het aanvaarden van dit adviseurschap
door de wethouder, omdat de wachtgeldregeling, zoals de voorzitter
in zijn antwoord al heeft aangegeven, heel merkwaardig is. Hij kon zich