190 12 MAART 1970 daar niet zo duidelijk over uitspreken, maar mijns inziens is dit een bijna onzedelijke regeling, omdat hierdoor als het ware bijna wordt uitgelokt dat er bepaalde ongewenste situaties ontstaan wanneer een wet houder het einde van zijn ambtstermijn nadert, ongeacht of dit vrijwil lig of onvrijwillig geschiedt. Ook al ben ik het uiteraard, zoals vroeger wel is gebleken, niet eens met de grondslagen van het beleid, toch wil ik duidelijk stellen dat ook ik de grote capaciteiten van deze wethouder erken. Wij mogen echter vaststellen dat hij ook juist door die grote capaciteiten een stem pel heeft gedrukt op de afgelopen periode, zowel in het college als in de raad, die ik bijna zou willen omschrijven als het "tijdperk-Vermeulen" dat nu dus zal aflopen. Dat tijdperk-Vermeulen paste, naar mijn inzicht althans, in de periode van geslotenheid, in de periode van nog niet vol ledige democratisering waarover wij het al eens eerder hebben gehad. Ik zal daar nu niet verder op ingaan. Ik zie dit als een periode van een zekere regenteske behandeling, met alle waardering overigens die men voor een bepaalde regentenfiguur kan opbrengen. Een van de hoofdken merken van dit tijdperk is dan ook dat men als burger en vaak zelfs als raadslid geen zicht heeft op de totstandkoming van het beleid en op de manier waarop de afspraken worden gemaakt. Juist dank zij zijn bekwaamheden en het stempel dat hij op het beleid heeft gedr. kt heeft wethouder Vermeulen altijd de steun gehae van de bekende vier grote fracties in de raad. U hebt er al vaak op ge wezen, mijnheer de voorzitter, dat de sfeer in deze raad zo geweldig goed is en dat men allemaal goed met elkaar kan opschieten en in die zin dat de wethouder ook altijd heeft kunnen rekenen op de steun van de fracties waar hij mee te maken had, zeker wanneer ik van de heer Kroon hoor dat in de afdelingsvergadering waarin deze zaak is behandeld ook de V. V. D. geen protest heeft laten horen toen de wethouder deze mededeling deed. In het licht van die hooggeroemde sfeer en goede onderlinge verstandhouding kan ik dan ook de opmerking van de heer van Loon volledig begrijpen dat hij verbaasd en misschien zelfs verontwaardigd was over de interpellatie van de heer van der Werff, omdat die hiermee als het ware uit de gemeenschappelijke boot valt. Ik moet hierbij wel opmerken dat, zoals ik al even heb aangegeven, ook ik ervan overtuigd ben dat de manier waarop de V. V.D. dit heeft gebracht, natuurlijk zeer nauw verband houdt met de komende verkiezingen voor de Provin ciale Staten. Het verbaasd mij dan ook ten zeerste dat niet fractievoor zitter Melzer zelf de vragen heeft gesteld, hoe hij dat ook zou hebben gedaan, maar dat hier wordt gewerkt met "Provinciale Staten-geschut". Het zou wel eens een provinciale zaak kunnen worden", aldus het com mentaar van V. V.D. -zijde in de krant. Mijns inziens mogen wij in Breda deze zaak toch wel eerst zelf bespreken, voordat wij een soort autoriteiten- geluid uit de Provinciale Staten te horen krijgen en misschien straks zelfs ook nog uit de Eerste Kamer, want daarvan maakt de heer van der Werff ook deel uit. Ik ben dus van mening dat de heer Melzer hier als fractie voorzitter had moeten optreden, maar dit terzijde. Dan kom ik nu aan het punt zelf. Ondanks mijn begrip voor de handelwijze van de wethouder ben ik toch van mening --in dezen ben ik het eens met de zakelijke inhoud van de interpellatie van de heer van der Werff -- dat deze functies onverenigbaar zijn. Men zou ook

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 190