191 12 MAART 1970 kunnen zeggen: elke schijn moet vermeden worden, maar hoe men het ook keert of wendt, hier zal altijd een schijn op kunnen rusten. Zelfs indien wij volledig uitgaan van de integriteit van de betrokkene, dan nog blijft de mogelijkheid aanwezig dat een overheidsfunctie en een particu liere functie door elkaar heen gaan lopen, zij het misschien ongewild. Er is gezegd dat er een gentleman's agreement is gemaakt met dat bedrijf dat, wanneer er zaken aan de orde zijn die bijvoorbeeld het adviseurschap van de heer Vermeulen noodzakelijk maken, een ander lid van het college die zaken zal waarnemen. Men houde het mij ten goede, maar ik vind dit in zekere zin een drogreden. De heer Vermeulen houdt immers zijl inbreng in het college die, zoals ik reeds heb gezegd, zeer dominerend is en het kan haast niet anders of het college ondergaat daarvan de invloed, ergens heeft dat aannemingsbedrijf een voet in het college, direct of in direct, en dat is mijns inziens toch iets dat eigenlijk niet mag voorkomen. Er is verder over gesproken of dit in strijd is met de wettelijke be palingen, waarbij het erom gaat of het in overeenstemming is met de letter of met de geest van de wet. Ik zou hieraan de opmerking willen verbinden dat het niet alleen om die wet gaat, maar dat wij ons ook kunnen afvragen of het juist is in een moderne democratie dat deze schijn kan worden gewekt en dat deze mogelijkheid van beïnvloeding bestaat, die ongrijpbaar zijn en vastliggen in die beslotenheid waarop wij helemaal geen controle hebben. Moet men zonder meer uitgaan van ae integriteit en is dat een argument om de mensen te overtuigen? Dat is mijns inziens beslist niet het geval. Nogmaals: elke schijn moet worden vermeden. U hebt, mijnheer de voorzitter, op een zeker moment gezegd dat dit allemaal heel openlijk is behandeld, hetgeen u schijnt te be schouwen als een bewijs van de grote openheid die wij hebben bereikt. In dit verband wil ik echter wel opmerken dat -- hierbij sluit ik mij aan bij de woorden van de heer van Banning -- het in dat geval beter ware geweest wanneer wethouder Vermeulen zich niet had bepaald tot die mededeling in 'He afdelingsvergadering, maar dat hij ook aan de raad en misschien zelfs in wijdere kring bekendheid had gegeven aan zijn voornemen, opdat het tevoren iedereen duidelijk was geweest. Het ar tikel in de krant voorafgaande aan de verklaring was dan niet nodig ge weest, evenmin als deze interpellatie. Ik zou zeggen: laten wij die openheid er nu maar helemaal buiten laten, dat is een argument dat hier niet op zijn plaats is, al stel ik het natuurlijk op prijs dat de wet houder heeft gezegd dat hij die functie aanvaardt. Aan de andere kant kan men zich echter afvragen wat voor toestand er zou zijn ontstaan wanneer hij dat niet had gezegd. Ik geloof dat wij hem daarvoor te hoog moeten achten. Een heel ander punt is, dat hier en ook in het artikel in de krant alleen maar wordt gesproken over de wethouder. Ik ga er echter van uit dat het gehele college, met inbegrip van uzelf, mijnheer de voorzitter, van deze zaak volledig op de hoogte was. Wanneer hier dus kritiek wordt geuit, moet die zich mijns inziens ook op het gehele college richten. Als het goed is treft dat het hele college, maar ook als het verkeerd is. Het gaat bepaald niet alleen om de heer Vermeulen, daar wil ik met grote nadruk op wijzen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 191