196 12 MAART 1970 Naar aanleiding van de opmerking van de heer Woestenberg wil ik erkennen dat de geruchten geen geruchten meer zijn, de heer Vermeulen is adviseur van deze bouwonderneming. Ik wil hem echter op één punt wijzen. Hij heeft gesproken over een c.a.o.maar ik moet hem met nadruk zeggen dat dit adviseurschap niet betekent dat de heer Vermeulen in loondienst is bij deze bouwonderneming. Dit betekent dat de opmerking die hij daarover heeft gemaakt dus niet juist is. De heer WOESTENBERG: Hij valt dus boven de c.a.o.als ik het goed begrijp. De VOORZITTER: Zoals u wilt. Geeft u daar maar een eigen inter pretatie aan, mijnheer Woestenberg, dat lijkt mij het beste. Wethouder VERMEULEN: Misschien mag ik dit, terwille van de duide lijkheid, iets nader uit de doeken doen. Dit is niet een gevolg van het feit dat ik qua inkomen boven de c.a.o. zou vallen, het gaat hier om de ge hele rechtsstructuur. Ik ben namelijk niet in loondienst, er worden geen sociale lasten betaald. Ik heb, mag ik het zo zeggen, een vorm van een arbeidsovereenkomst waarbij ik het bedrijf gevraagd en ongevraagd ad viezen kan geven. Dat heeft dus niets te maken met een dienstverband in de enge zin van het woord bij het betrokken bedrijf. De VOORZITTER: Er is dus geen sprake van een dienstverband, slechts van het gevraagd en ongevraagd geven van adviezen. Hiermee ben ik tenslotte gekomen aan de heer van der Werff, die zegt dat politiek geen schande is. Dat ben ik helemaal met hem eens. De wijziging in de portefeuille is een zaak d'iehet college aangaat en met het treffen van die interne maatregel is daarvan ook gebruik gemaakt. Het betreft hier, aldus de heer van der Werff, een gekwalificeerd raadslid. Dat is inderdaad waar, het is een raadslid dat door de raad is aangewezen om een bijzondere functie in deze stad te vervullen. Ook daarvoor gelden echter dezelfde wettelijke bepalingen en met de wette lijke bepalingen en met de waarborgen die geschapen zijn lijkt dit het college volstrekt aanvaardbaar. Ik ben hiermee uitgesproken in tweede instantie. Wellicht bestaat bij enkelen uwer nog de behoefte iets te zeggen, hoewel ik het ook op prijs zou stellen wanneer dit niet het geval is. Indien die behoefte niet meer bestaat mag ik constateren dat ae toelichting zodanig is geweest dat de raad de stappen van het college van burgemeester en wethouders, waarvoor dit zich verantwoordelijk voelt, aanvaardbaar acht. De heer VAN DER WERFF: Ik heb in tweede instantie uitdrukkelijk verklaard dat de combinatie van functies mij toch ongewenst blijft voor komen. Ik blijf bij dat standpunt. Met alle respect voor het college, maar anders had deze interpellatie werkelijk geen zin. U hebt mij weliswaar overtuigd van het feit dat het college intern waarborgen heeft geschapen, maar ik blijf het betreuren dat deze combinatie van functies bestaat.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 196