22
15 JANUARI 1970
reeds in de eerstvolgende raadsvergadering tot een besluit kunnen komen.
Dit neemt natuurlijk niet weg dat wij allen verplicht zijn te doen wat wij
naar vermogen kunnen doen. Ik neem aan dat ieder dat ook reeds gedaan 1
heeft, want wij weten allemaal dat de nood ontstellend groot is.
De VOORZITTER: Ik wil volstaan met de toezegging dat wij zo
spoedig mogelijk aan het werk zullen gaan en u zo snel mogelijk zullen
informeren. Dat is al aan de gang en er is zeker geen sprake van dat wij
ons zouden verschuilen achter wie dan ook, ook niet achter het college
van Gedeputeerde Staten, want ik meen dat voldoende duidelijk is gemaakt
dat wij ons moeten oriënteren over de vraag welke opvattingen daar be
staan. Ik voelde mij ook verplicht de brieven voor te lezen, om de een
voudige reden dat u van de inhoud van deze brieven, of althans van één
ervan, niet op de hoogte kon zijn.
De heer VAN DER ZWAN: Ik wil nog even ingaan op hetgeen door
de heer van der Werff is gezegd. Deze heeft gesteld dat hij enigermate
verbaasd is over het voorstel, maar ik ben uitermate verbaasd over hetgeen
de heer van der Werff heeft gezegd. Hij stelt namelijk dat er een immense
hoeveelheid objecten op ons afkomt waarvoor om hulp wordt gevraagd.
Ik weet dat er veel nood en veel leed is in de wereld, maar mijns inziens
is er maar één Biafraans drama en ik geloof niet dat ook maar één object
is dat daarmee kan worden vergeleken.
De heer van der Werff stelt verder dat dit toevallig juist in het licht
van de openbaarheid is gekomen. Dat is echter helemaal niet toevallig;
wij hebben de strijd in Biafra al dertig maanden lang kunnen volgen.
Daarnaast gebruikt de heer van der Werff nog het volkomen versleten
argument dat het twijfelachtig is of de hulp wel ten goede zal komen
aan de slachtoffers. Het moet mij van het hart dat ik dit een argumentatie
vind die ik niet van de heer van der Werff had verwacht.
De heer WOESTENBERG: Ik heb in uw betoog gemist het voorstel
om namens de gemeenteraad onmiddellijk een beroep te doen op de
regering, het immense kapitaal van tientallen miljoenen dat in Den Haag
ligt opgestapeld van "Eten voor India" en de ontwikkelingshulp ter be
schikking te stellen voor die stervende kinderen in Biafra. Men moet geen
beroep doen op de kleine man met het kleinste inkomen, maar op de
multi-miljonairs en de miljardairs, op degenen die daar jarenlang olie
hebben gewonnen en die de ellende daar gebracht hebben. Déar moet
men een beroep op doen, maar niet op de kleine man!
De heer VAN DER WERFF: Eerlijk gezegd ben ik ietwat verbaasd over
mijn geachte mederaadslid de heer van der Zwan. Ik meen dat de heer
van der Zwan een betrekkelijk hoge positie bekleedt in het bedrijfsleven
en dat hij als zodanig de grote problemen kent van elke distributie in
een betrekkelijk primitief georganiseerd land, zeker wanneer in dat
land een duidelijke stammenoorlog heeft gewoed, vermengd met mo
derne machtsmiddelen en economische problematieken, en waarvan
de afwikkeling op dit moment nog gaande is.