233 12 MAART 1970 dekkingsmiddelen een bijdrage zullen moeten geven aan het grondbedrijf en ik meen toch dat dat iets is waaraan wij pas in laatste instantie moeten denken. De verhoging als zodanig bedraagt 5°Jo, waarin, zoals ik ook al in de afdeling heb gezegd, 3| rfo zit aan kostenstijging als gevolg van devaluatie, zodat de verhoging die aan de gemeente ten goede komt in feite slechts \\°]o bedraagt. Ik kan niet inzien dat een zo geringe ver hoging van de grondprijs op grote bezwaren kan stuiten. Als de prijs bijvoorbeeld 40, -- is, wordt die f 42, Onder de kopers, die weten dat de prijs elk jaar verandert en wie is meegedeeld dat de verhoging waarschijnlijk 5°lo zou bedragen, is er niet één geweest die daarop ook maar enigszins afwijzend heeft gereageerd. Uit een oogpunt van goed financieel beleid lijkt het mij dan ook alleen maar verstandig bijtijds rekening te houden met die mogelijke ongunstige ontwikkeling in de toekomst, meer dan dat wij het op ons af laten komen en ons op het laatste moment moeten afvragen hoe wij uit die situatie moeten komen. Dat is de overweging geweest die tot dit voorstel heeft geleid. Het is uiteraard ook mogelijk de door de heer van Loon aangegeven methode te volgen, maar ik meen toch dat ik dit namens het college de raad ernstig moet ontraden, omdat wij echt vrezen dat wij in de niet ver verwijderde toekomst met betrekking tot de grondpool verliezen zullen lijden. De heer VAN LOON: Ik meen op twee punten nog even te moeten terugkomen. Dat is in de eerste plaats het verlies op nog niet afgerekende grondkosten voor woningwetwoningen en de geraamde terugbetaling op de grondkosten van reeds bestaande woningwetwoningen. Ik meen dat dit een vrij oud gegeven is waarmee wij al jarenlang worstelen, een gegeven ook waarop wij in feite al een aantal jaren zijn voorbereid als ik het al tijd goed heb begrepen. Het gaat hier mijns inziens namelijk om 'het verschil tussen de grondprijs die wordt geaccepteerd door het rijk en de grondprijs die wij in rekening hebben gebracht. Ik vraag mij af of het wel redelijk en billijk is dat wij dit verlies ten laste brengen van die vrij kleine groep van toekomstige kopers. Ik wil niet de opzet van de grondpool zoals die in het verleden is geweest afkeuren, maar och vraag ik mij af of wij op den duur niet moeten komen tot een andere opzet van de grondpool. Wat is namelijk het geval? Wanneer wij een uitbreidingsplan maken en wij stellen voor het ge hele uitbreidingsplan dezelfde grondprijs vast, dan zien wij gebeuren dat de aantrekkelijkste stukken grond het eerst worden verkocht tegen de laagste prijs, terwijl de minder aantrekkelijke grond helaas moet worden verkocht tegen de hoogste prijs. Ik vraag mij derhalve af of wij voor de toekomst niet tot een ietwat afwijkende opzet voor de grondpool zouden moeten komen. Ik heb begrip voor de opmerking van de wethouder dat die 5°Jo verhoging de kopers niet zal afschrikken. Er zit inderdaad 3\°!o geld ontwaarding in en die 1?°Jo gun ik de gemeente best. Ik zou zeggen dat wij het dan maar moeten doen. Ik zou het echter op prijs stellen wanneer wij over een mogelijke gewijzigde opzet van de grondpool eens zouden kunnen praten in de afdeling voor openbare werken.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 233