234 12 MAART 1970 Wethouder VERMEULEN: De heer van Loon heeft er in tweede instantie nogmaals de nadruk op gelegd dat hij zich met betrekking tot de twee genoemde posten voor grondkosten woningwetwoningen afvraagt of het nu wel redelijk is dat die kosten worden afgewenteld op een kleine groep. Ik meen echter dat zijn redenering niet helemaal opgaat. Dat is namelijk in het geheel niet de bedoeling. Wat w j besluiten is dat, of het nu een kleine of een grote groep is, wij voor dit jaar de grondprijs met 5% verhogen. Dat is natuurlijk iets anders dan als men het doet voor komen of wij dit verlies, dat wij al jaren hebben gezien en waarmee de gehele raad ook op de hoogte is, afwentelen op een kleine groep. Dat moet ik ontkennen. Wij verhogen alleen maar de grondprijs met 3$), waarvan 3i<7o geldontwaarding en 1 \°]o reële verhoging. De heer VAN LOON: Maar u boekt wel het te verwachten voordeel afl Wethouder VERMEULEN: Die 1, 8 miljoen bedoelt u? De heer VAN LOON: Van die 8, 5 miljoen wordt bijna 4 mil joen afgeboekt. Wethouder VERMEULEN: Waar leest u dat? De VOORZITTER: Wilt u dat even verduidelijken, mijnheer van Loon? De heer VAN LOON: Dat lijkt mij toch niet zo moeilijk. Op basis van een eindberekening 1979 is een voordelig saldo geraamd van 8,5 miljoen en er wordt voorgesteld van die 8,5 miljoen bijna 4 miljoen af te boeken, dat wordt althans als argument gebruikt doordat men stelt dat het voordelig saldo in feite niet zo groot is en dat daarom wordt voor gesteld de grondprijzen met 5°lo te verhogen. Wethouder VERMEULEN: Het is inderdaad niet zo moeilijk te be grijpen. De heer QUADEKKER: Of te verdedigen! Wethouder VERMEULEN: Inderdaad, ook dat is niet zo moeilijk! Ik blijf bij mijn bewering dat wij deze lasten niet afwentelen op een kleine groep. De heer VAN LOON: Nu nog niet. Wethouder VERMEULEN: Nee. Wat wij nu doen is de prijs verhogen met 5°]o, waarvan 3\°]o echter betrekking heeft op de geldontwaarding, zodat de verhoging in feite maar 1\°]o bedraagt. Dat bij de berekening van het geraamde gunstige eindsaldo van 8,5 miljoen rekening wordt gehouden met de tegenvallers die nu al bekend zijn, is mijns inziens een reden te meer om iets aan de prijzen te doen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 234