235
12 MAART 1970
De heer van Loon heeft het ook gehad over een andere opzet van
de grondpool. In deze opzet, aldus de heer van Loon, geldt voor een ge
heel uitbreidingsplan dezelfce grondprijs, hetgeen ertoe leidt dat de
aantrekkelijkste stukken het eerst weg zijn tegen de laagste prijs, ter
wijl wij blijven zitten met de minst aantrekkelijke stukken grond, die
dan het duurste moeten zijn. Een van de voorwaarden bij het opstellen
van een uitbreidingsplan is dat er een exploitatieopzet wordt overlegd.
Wanneer men een exploitatieopzet moet overleggen, kan men nu een
maal niet anders dan uitgaan van de bebouwing waarvan men aanneemt
dat die in dat plan komt. Wanneer men zich bijvoorbeeld heeft voorge
steld in zo'n plan een bepaalde hoeveelheid hoogbouw te realiseren of
bepaalde bijzondere bebouwing, waarvoor men in ieder plan ruimte moet
reserveren, waarvan men tevoren niet weet of er gebruik van zal worden
gemaakt, staat men op het laatst voor de moeilijkheid dat er stukken
grond liggen die belangrijk minder opbrengen dan aanvankelijk was aan
genomen. Ik zou echter niet weten op welke wijze wij anders een exploi
tatieopzet zouden kunnen maken, wij moeten altijd uitgaan van voor
onderstellingen. Ik geloof dat wij voor de uitbreidingsplannen zoals die
voor de grote wijken gelden niet kunnen stellen dat de grondprijs voor
eenzelfde soort bebouwing in prijs zou moeten verschillen afhankelijk
van de situering. Daarmee zit men precies in het kader van wat het rijk
wil, want het rijk wil namelijk dat voor woningwetwoningen geen lagere
grondkosten worden berekend dan voor premie- of vrije sectorwoningen.
Het rijk stelt zich in tegendeel op het standpunt dat de premie- en vrije
sectorwoningen gunstiger gesitueerd zijn en dat die daardoor een hogere
grondwaarde hebben, ook in relatie tot de waarde van het op die grond
gebouwde. Wat de woningwetwoningen betreft zijn wij dus wel gedwongen
min of meer te doen wat de heer van Loon voorstelt. Ik heb er ook helemaal
geen bezwaar tegen in de afdeling voor openbare werken eens uitvoerig van
gedachten te wisselen over dit onderwerp. Misschien vinden wij dan een
mogelijkheid om het genuanceerder te doen dan nu het geval is.
Hierna wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van burgemeester en wethouders besloten.
38. VOORSTEL VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS TOT HET
BESCHIKBAARSTELLEN VAN EEN KREDIET AD 675.000, --
TEN BEHOEVE VAN HET SLOPEN VAN PANDEN IN 1970.
De heer VAN BANNING: In de eerste alinea van het voorstel staat
dat om administratieve redenen aan het voteren van afzonderlijke kredieten
de voorkeur wordt gegeven. Ik leidt hieruit af dat de uitkering van het rijk
als tegemoetkoming in de sloopkosten en de kosten van verplaatsing van
de huurders niet in het bedrag is opgenomen.
Het is mij niet geheel duidelijk welke die administratieve redenen
zijn, misschien is het ook wel moeilijk daar nu direct op te antwoorden.
Indien dit inderdaad het geval is zou ik het college willen verzoeken mij
afzonderlijk in te lichten over deze redenen.