271 16 APRIL 1970 Vervolgens wil ik enkele reacties meedelen die naar voren zijn ge komen in de besprekingen die wij in eigen kring hebben gehad, omdat die mij illustratief lijken voor de wijze waarop men tegenover een der gelijk voorstel staat. De eerste opmerking was dat dit in feite nog veel te veel een louter informatief centrum is, dus van de overheid naar de burgerij. Het is een soort uitbreiding van de voorlichting zonder meer. Ook viel de opmerking dat het nog teveel een public-relationsgeval is, een soort gemeentelijke V.V.V. Dat dit ook van de zijde van het college sterk meespeelt in dit voorstel blijkt mijns inziens duidelijk uit de zin in het voorstel waar gezegd wordt dat een duidelijk zichtbaar informatie centrum past in het huidige ontwikkelingsbeeld van de voorlichting. Hiermee wordt een zeer duidelijke verbinding gelegd met de voor lichtingsfunctie van de gemeente. Dan vindt men het te passief, dat informatiecentrum ligt daar als het ware op de Grote Markt te wachten tot de mensen er op af komen, uit het voorstel blijkt tenminste niet dat er een werking is vanuit het informatiecentrum naar de mensen toe. In dat verband sluit ik mij gaarne aan bij de opmerking van de heer van Loon dat een ruimte waar consumpties kunnen worden verstrekt buitengewoon belangrijk is, juist om de mensen meer op hun gemak te stellen en gemakkelijker contact te leggen. Verder is gesteld dat als een informatiecentrum wil slagen en werkelijk iets wil overbrengen naar de bevolking, dan staat of valt dat met de bemanning van dat centrum. Zoals het voorstel nu is zit daar alleen een informatrice als werkelijke employé van het centrum en dat is toch wel iets te licht gedacht naar onze mening. Daar komt bovendien nog bij dat de taak van de voorlichtingsambtenaar, die volgens het voorstel achter het centrum zit, tamelijk vrijblijvend is, een duidelijke taakomschrijving kunnen wij niet in het stuk terugvinden. Het zelfde geldt voor het overbrengen van persoon en werkzaamheden van college en raadsleden naar de burgerij. Hoe dat zop moeten ge beuren wordt niet verder uitgewerkt. Ook zou men de vraag kunnen stellen hoe men zich de ondersteuning van het werk van de raadsleden en hun contact met de burgerij denkt. Wat is de plaats van de raadsleden in het informatiecentrum, zou men kunnen vragen. Dan zit ik ook wel met de openingstijden, want ik veronderstel dat juist 's avonds voor dat contact tussen raadsleden en burgerij zou moeten worden gezorgd, hetgeen bij wijze van spreken neerkomt op een soort rooster van af spraken. Samenvattend is de eindindruk die wij van het voorstel krijgen dat het allemaal nogal passief is. Men neemt zelf geen initiatief en er is in het voorstel ook niets terug te vinden van dat tweerichtingsverkeer, waarop in de vorige behandeling ook van andere zijde is aangedrongen. Het op gang brengen van de communicatie tussen burgerij en overheid is nu juist een van de belangrijkste taken van het informatiecentrum. Wat er gebeurt als de burger er naar binnen gaat is een soort mono loog, terwijl er juist een dialoog tot stand zou moeten komen, er moet een gesprek mogelijk zijn. Als ik dit alles bekijk vraag ik mij af of de drempelvrees niet heel groot zal zijn. Zelfs is de opmerking gevallen van "die anderhalve hond die er zal komen wanneer het straks geopend is". Dat is natuurlijk geen opwekkend geluid.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 271