281 16 APRIL 1970 De heer de Gijsel is op de algemene vergadering geweest en heeft daar kritiek gehoord op de hoogte van de lesgelden. Het is eigenlijk geen les, maar laten wij het zo maar noemen. Dit tarief bedraagt momenteelf 14,50 per maand voor iedere activiteit die men beoefent. Dit betekent dat men voor dat geld gelegenheid heeft drie uur per week aan bijvoorbeeld boetseren te doen. Gedurende zeven maanden -- zo'n cursus, als ik het zo mag noemen, duurt namelijk zeven maanden -- is dat dertig avonden van drie uur, dus dat is ongeveer honderd uur voor ruim honderd gulden, dus ongeveer 1, -- per uur. Wanneer men bedenkt dat men voor die ene gulden licht en verwarming enz. heeft, geloof ik niet dat die tarieven aan de hoge kant zijn en ik meen dan ook dat die voor niemand een beletsel kunnen betekenen, hoe groot zijn beurs ook is, om op die manier zijn vrije tijd te besteden. Overigens kan ik hier bij zeggen dat desalniettemin de vraag wordt bestudeerd of er aan die tarieven misschien toch iets moet worden gedaan. Dit vraagstuk is dus in studie. Een tweede punt is, dat op het ogenblik de sociografische dienst een onderzoek instelt naar de aard van de deelnemers, waar zij van daan komen, wat zij doen, enz.om zodoende een beter beeld te krijgen van de samenstelling van de groep diergenen die hiervoor be langstelling hebben. Daaruit kunnen interessante gegevens voortkomen over de vraag of dit alleen mensen zijn met dikkere beurzen, of dat er ook onder zijn met meer bescheiden middelen. Dit heeft zeer zeker ook de aan dacht van het actieve bestuur van de Beeldenaar en ik meen dan ook te mogen zeggen dat wij die onderzoekingen moeten afwachten. Van enige reservevorming, waarover de heer de Gijsel heeft ge sproken, is helemaal geen sprake. Men heeft een sluitende begroting en er wordt alleen datgene gedaan wat moet gebeuren. De heer SPANJER: Ik wil een korte opmerking maken en het ver wondert mij eigenlijk dat de heer de Gijsel hierop niet zelf is ingegaan. Ik heb hem tot mijn spijt niet helemaal goed verstaan, maar ik meen dat hij heeft gezegd dat de Beeldenaar zich ook zal gaan bezighouden met dingen die in feite op het terrein van anderen liggen. Het woord "uitgroei" heb ik echter in een geheel andere zin be grepen en daarom interesseert het mij wat daarop het antwoord van het college zal zijn. De heer VAN BANNING: Ik heb uit het voorstel niet kunnen lezen dat het ook ging om de mogelijkheid een adequate beloning te geven aan de begeleiders. Ik ben bijzonder blij dat dit hier toch naar voren is gekomen en ik meen dat een woord van waardering wel op zijn plaats is voor de begeleiders die dit tot nu toe zonder adequate beloning hebben willen doen. De heer DE GIJSEL: De wethouder zegt dat er helemaal geen sprake is van reservevorming, maar in de stukken die op de algemene vergade ring van de Beeldenaar werden uitgereikt stond als ik het goed onthouden heb een bedrag van 24. 000, -- vermeld als reserve.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 281