28 15 JANUARI 1970 Wethouder VERMEULEN: De opmerkingen van de heer Ba yens zijn uiteraard juist. Het is alleen vaak zo moeilijk voor een college per manent op dit soort zaken toe te zien, om te controleren of het wel of niet conform de gemaakte afspraken wordt uitgevoerd door het ambte narenapparaat. Ik zal hier dan ook naar aanleiding van deze opmerkingen nog eens de nadruk en de aandacht op vestigen. Overigens geloof ik dat er sprake kan zijn van een misverstand in die zin uiteraard ben ik geen B. T. W.-deskundige -- dat wanneer hier gezegd wordt "met uitzondering van de post kosten openbare werken", die kosten niet onder de B. T.W. vallen. Dat neem ik althans aan, anders is het mij te enen male onduidelijk, want dat zou beteke nen dat het krediet dat wij vragen eigenlijk onvoldoende is. Ik neem echter aan dat het krediet wel voldoende is en dat over de werkzaamheden die door openbare werken worden uitgevoerd geen B.T.W. verschuldigd is, omdat openbare werken geen fabrikant is in de zin van de bepalingen van de B.T. W. Ik zou de vraag van de heer Bayens dus kunnen beantwoorden door te zeggen dat alles er in zit en dat derhalve aan zijn wens is vol daan. Dat is echter niet precies wat hij bedoelde en ik zeg dan ook toe dat ik er nog eens met de afdeling over zal spreken. De opmerking van de heer Woestenberg is ogenschijnlijk niet van redelijkheid ontbloot. Hij mag van ons aannemen dat ook wij -- dat is ook in de afdeling voor openbare werken aan de orde geweest -- ons dezelfde vragen hebben gesteld, namelijk of het nu wel verantwoord is om in een pand dat te eniger tijd wordt afgebroken 'Wij dit bedrag moeten investeren of dat wij iets anders moeten doen. Overigens moet men dat "te eniger tijd" ook weer niet te kort zien, want wij gaan --in dit stuk althans -- uit van een periode van achttien jaar dat het in bedrijf zal zijn. In ieder geval stonden wij voor de noodzaak dat wij ruimte moesten scheppen waar deze dienst kan werken. Bij het afwegen van de verschillende voor en nadelen en het zoeken van eventuele andere oplossingen, waarbij zelfs is gedacht aan het huren van een ruimte, is uit de bus gekomen dat deze methode nog altijd de voordeligste is, aangenomen dat het pand er inderdaad nog achttien jaar zal staan, wat helemaal niet onwaarschijnlijk is. Dit heeft ons toen, ook in de afdeling voor openbare werken, doen besluiten met dit voor stel akkoord te gaan. Het aspect dat door de heer Woestenberg naar voren is gebracht hebben wij dus wel degelijk in onze overwegingen betrokken. De heer WOESTENBERG: Het antwoord van de wethouder is voor mij onbevredigend. Er wordt een tijd van achttien jaar genoemd, maar toen wij inderdaad over die sanering spraken was het een kwestie van een jaar of zeven acht, misschien tien, maar in ieder geval geen achttien jaar. Ik kan er doodeenvoudig niet in geloven en daar gaat men dan 75. 000, -- voor uittrekken. Bovendien hebben wij al zoveel sportgebouwen dat ik dit als een volkomen overbodige uitgave zie. Er wordt hier maar 'ge toverd met bedragen -- voor de schouwburg is ook al zo'n mooi bedrag besteed --, terwijl anderzijds wordt gezegd dat onze gemeente er zo slecht voorstaat. Onze gemeente is schatrijk, zou ik zeggen!

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1970 | | pagina 28