315
16 APRIL 1970
De VOORZITTER: Mag ik de commissie in de persoon van de heer
Bayens vragen wat het onderzoek van de geloofsbrieven heeft opgeleverd?
De heer BAYENS: In een bijzondere vergadering in de pauze van
deze vergadering heeft de commissie tot onderzoek van de geloofsbrieven
geconstateerd dat de geloofsbrieven van de heer Lohmann en van de
heer Goossens in orde zijn en dat er geen bezwaar bestaat tegen toelating
van beide heren tot de raad.
De VOORZITTER: Ik stel vast dat beiden zijn toegelaten en dat
na de tervisielegging in de volgende raadsvergadering de beëdiging
kan plaatsvinden.
Aldus wordt besloten.
51. VOORSTEL VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS INZAKE DE
TARIEVEN VAN HET WATERBEDRIJF.
De VOORZITTER: Ik weet niet of wethouder Gielen vooraf nog iets
over dit voorstel wil zeggen. Ik meen dat het wel zijn bedoeling is.
Wethouder GIELEN: Het was niet mijn bedoeling, want het staat
allemaal duidelijk in het stuk. De vorige keer meenden wij de tarieven
met 15"lo te kunnen verhogen, maar deze verhoging werd niet goedgekeurd.
Na onderhandelen hebben wij 7-§<7° kunnen bereiken, waaraan de Water
leiding Mij. Noordwest-Brabant N. V. zich heeft geconformeerd voor het
andere gedeelte van de stad, zodat nu voor de gehele stad toch weer één
tariefsverhoging zal kunnen plaatsvinden.
Hierna wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van burgemeester en wethouders besloten.
RONDVRAAG.
De heer MELZER; Ik mag zonder meer aannemen dat het college
met mij overtuigd is van het grote belang voor onze stad van een modern
bibliotheekwezen, dar behalve het bevorderen van de algemene ontwik
keling en studiebegeleiding ook in het kader van de vrijetijdsbesteding
een verantwoordelijke taak dient te vervullen.
Ten zeerste betreur ik het dan ook dat binnen de stichting Ver
enigde Openbare Bibliotheken een conflictsituatie is ontstaan, die be
slist niet bevorderlijk is voor een goede gang van zaken. Mag ik het
college verzoeken in het onderhavige verzoek bemiddelend op te treden?
Wanneer het college hiertoe bereid is, verzoek ik het binnen het kader
van een bemiddelingspoging de betrokkenen te benaderen in die zin
dat alles wordt nagelaten dat tot verscherping van het conflict zou
kunnen leiden.
Is het college voorts bereid bij een toekomstige subsidieverlening
rekening te houden met de adviezen die voortvloeien uit het organisatie-