316
16 APRIL 1970
rapport dat van deskundige zijde over voornoemde bibliotheken is uit
gebracht?
Ik wil hier graag nog iets aan toevoegen. Op verzoek van de
wethouder heb ik ervoor gezorgd dat hij maandag j. 1. in het bezit
was van deze vragen. Hij heeft mij toegezegd te zullen trachten,
uiteraard in overeenstemming met het college, deze vragen terstond
na het stellen te beantwoorden. Ik heb helaas hedenochtend moeten
vernemen dat dit niet door kan gaan. De reden daarvoor zal het col
lege zelf het best bekend zijn. Ik verzoek echter met klem op deze
vragen zo spoedig mogelijk schriftelijk te reageren. Ik zou het bijzon
der op prijs stellen wanneer mij dat kon worden toegezegd.
De VOORZITTER: Er zijn vragen gesteld, mijnheer Melzer, en ik
meen dat u is toegezegd dat deze zo spoedig mogelijk zullen worden
beantwoord.
De heer MELZER: "Zo spoedig mogelijk" is natuurlijk een rekbaar
begrip. Dit is een bijzonder moeilijke situatie en die dreigt moeilijker
te worden. Zi j heeft de landelijke pers al bereikt en dan bedoel ik
nog niet eens de sensatiepers.
Nu wil ik graag doorgaan met mijn andere vragen.
Mij is ter ore gekomen dat de koninklijk erkende hengelsport
vereniging De Baroniese Hengelaars onlangs een verzoek heeft gericht
tot het college om voor subsidie in aanmerking te komen. Bedoelde
subsidie wordt aangevraagd om meer service te kunnen verlenen aan de
grote groep bejaarden, jeugdigen en invaliden die lid zijn van deze
vereniging. Wanneer kan de raad dit verzoek tegemoet zien?
Deze hengelsportvereniging heeft door middel van een schrijven
aan de directeur van de dienst voor Sport en Lichamelijke Opvoeding
d. d. 17 mei 1968 naar aanleiding van een onderhoud een verzoek inge
diend om o. m. de beide Wilhelminavijvers in de pacht op te nemen.
Deze brief is tot op heden nimmer beantwoord. Onlangs heeft de ver
eniging uit de krant moeten vernemen dat genoemde gemeentelijke
vijvers aan een nieuw opgerichte vereniging zijn toegewezen. Is het
college niet met mij van mening dat de hengelsport in het algemeen
en het doelmatig beheer der gemeentelijke visvijvers in het bijzonder
meer gebaat is bij één sterke en slagvaardige vereniging dan bij ver
snippering? Is het college bereid te bemiddelen om deze versnippering
te voorkomen? Is het college bereid De Baroniese Hengelaars bij te
staan in het voorgenomen biologisch visonderzoek in de gemeentelijke
vijvers, waardoor de visstand kan wórden verbeterd? Is het college niet
met ons van mening dat het gedwongen lidmaatschap van twee ver
enigingen om in de gemeentelijke wateren te mogen vissen een onnodige
financiële belastingvormt, vooral ten aanzien van bejaarden en invaliden?
Hoe denkt het college te handelen ten aanzien van de ruim 300 bejaarde
en invalide leden van De Baroniese Hengelaars, welke, naar aanleiding
van het schrijven van 27 mei 1969 namens de directeur van Gemeente
beplantingen, in de veronderstelling zijn dat zij in genoemde vijvers
mogen vissen?